Tabellen en grafieken > Tabellen
123456Tabellen

Verwerken

Opgave 8

Hier zie je een tabel van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit 2009.

a

Waarover gaat deze tabel?

b

Hoeveel rijen met aantallen leerlingen zijn er?

c

Waaraan kun je zien dat vanaf 2002-'03 het speciaal voortgezet onderwijs is opgegaan in het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs? Noem minstens twee zaken die je in de tabel aantreft.

d

Hoe groot was een school voor voortgezet onderwijs gemiddeld in 2002-'03? En in 2007-'08?

e

Hoeveel universiteiten telt Nederland? Bereken het gemiddelde aantal studenten per universiteit zowel in 2000-'01 als in 2007-'08. Wat valt op?

f

Het aantal hbo-studenten lijkt niet erg hard gestegen in de periode 2000-'01 tot en met 2007-'08. Laat met een berekening zien dat het gemiddelde aantal studenten per instelling echter wel sterk is gestegen.

Opgave 9

Op 27 november 2009 was dit de stand in de Jupiler-league. Dit is de competitie van de eerste divisie in het profvoetbal.
Afkortingen: GS = gespeelde wedstrijden, WI = winst, GL = gelijk, VL = verlies, PT = punten, V = doelpunten voor, T = doelpunten tegen.

a

Welke ploeg staat bovenaan? Hoeveel punten heeft deze ploeg behaald? In hoeveel gespeelde wedstrijden?

b

Laat zien dat het puntenaantal inderdaad overeen komt met de gewonnen, verloren en gelijk gespeelde wedstrijden. Hoeveel punten krijgt een ploeg bij winst? En bij gelijk spel?

c

Hoeveel doelpunten zijn er deze competitie in totaal gescoord tot en met deze speelronde?

d

De Graafschap staat boven Cambuur - Leeuwarden hoewel ze beide evenveel punten hebben. Dat heeft te maken met het doelsaldo. Wat wordt daar onder verstaan? Laat met een berekening zien dat inderdaad de volgorde juist is.

e

Je zou bij ploegen met evenveel punten ook naar het doelgemiddelde kunnen kijken. De voetbalbond stelt: "Onder doelgemiddelde wordt verstaan het getal, dat wordt verkregen bij deling van het aantal doelpunten tegen op het aantal voor." Zou dit van invloed zijn geweest op de rangorde?

Opgave 10

Een bioloog wil weten welke invloed de grootte van het broedsel (het aantal jonge vogels) heeft op de hoeveelheid voedsel die elk jong krijgt. Hij doet waarnemingen bij nestelende koolmezen. In de tabel staan zijn gegevens.

a

Vooraf vermoedde de bioloog dat hoe groter het broedsel, hoe kleiner de hoeveelheid voedsel per jong zou zijn. Komt dat vermoeden uit? Kun je er een verklaring voor bedenken?

b

De totale hoeveelheid voedsel die de oudervogels aandragen is niet bij elke broedselgrootte even groot. Beschrijf wat er precies gebeurt.

c

De groei van de jonge vogels is echter bij elke broedselgrootte vrijwel hetzelfde. Kun je daar een verklaring voor bedenken?

In de vakliteratuur vindt de bioloog deze gegevens over de warmteproductie van de jonge vogels.

d

Vormen deze gegevens een afdoende verklaring voor de vrijwel constante groei van de jonge vogels?

Opgave 11

Bij een onderzoek naar kleurenblindheid zijn 12000 proefpersonen aan een test onderworpen. Van de 6500 mannen die aan het onderzoek deelnamen waren er 612 kleurenblind, bij de vrouwen bleken er slechts 53 kleurenblind te zijn.

a

Vul de gegevens uit de tekst hierboven op de juiste plaatsen in de kruistabel in.

b

Welk deel van de mannen is kleurenblind?

c

Welk deel van de kleurenblinden is vrouwelijk?

verder | terug