Bij een tabel met twee variabelen kun je een grafiek maken (bijvoorbeeld m.b.v. Excel).
Bijvoorbeeld bij een CBS-tabel van de Nederlandse
bevolking komen de twee variabelen (jaartal) en (× 1000) voor. Hierbij hangt af van . Je maakt er daarom een grafiek bij met op de horizontale as de variabele en op de verticale as de afhankelijk variabele .
Bij de assen zet je de namen van die variabelen als bijschriften. Ook gebruik je maatstreepjes met getallen.
Laat je die weg, dan weet je de betekenis van de as en/of de gebruikte eenheid niet.
Soms krijgt een grafiek nog een grafiektitel mee.
Er zijn verschillende soorten grafieken:
bij een lijngrafiek verbind je de punten die bij de tabel horen met dunne lijnstukjes omdat je de tussenwaarden niet weet;
bij een vloeiende grafiek verbind je de punten die bij de tabel horen met een kromme lijn omdat je aan kunt nemen of weet dat de tussenwaarden zonder grote sprongen toenemen of afnemen;
bij een trapgrafiek ga je er van uit dat de afhankelijk variabele sprongsgewijs verandert.
Grafieken hebben bepaalde eigenschappen...
Een (vloeiende) grafiek is
stijgend als de afhankelijk variabele toeneemt;
dalend als de afhankelijk variabele afneemt.
De grafiek heeft
een maximum als hij overgaat van stijgend naar dalend;
een minimum als hij overgaat van dalend in stijgend.
Ook in randpunten zit vaak een maximum of een minimum.
Je noemt de maxima en de minima wel extremen of uiterste waarden.
Soms varieert de afhankelijk variabele met een vaste periode.
Zo'n grafiek die zichzelf (ongeveer) herhaalt noem je periodiek.
Deze grafiek van een normale hartslag is daarvan een voorbeeld. De periode is hier
ongeveer seconden. Dat betekent een frequentie van hartslagen per minuut.