Formules > Meerdere variabelen
123456Meerdere variabelen

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Doen, gebruik je de GR?

b

Zie verder de Uitleg .

Opgave 2
a

P = 0,00013 5 3 12 2 = 2,34

b

0,00013 v 3 12 2 = 7 geeft v = 7,2 m/s.

c

GR: Y1=0.013*X^3 met venster: 0 x 20 en 0 y 100 .

d

D = 15 , voer in: Y1=0.029*X^3.
D = 8 , voer in: Y1=0.008*X^3.

Opgave 3

Doen. Laat eventueel controleren door je docent.

Opgave 4
a

De Queteletindex Q I , het gewicht G in kg en de lengte l in meters.

b

l = 1,95 , dus Q I = G 1,95 2 0,26 G .
GR: Y1=0.26*X met venster: 0 x 100 en 0 y 30 .

c

G = 65 , dus Q I = 65 l 2 .
GR: Y1=65/(X^2) met venster: 0 x 2 en 0 y 30 .

d

Q I = 20 , dus G l 2 = 20 en G = 20 l 2 .
GR: Y1=20*X^2 met venster: 0 x 2 en 0 y 100 .

Opgave 5
a

{20,25,30} in L1 zetten. En dan Y1=L1*X^2 met venster: 0 x 2 en 0 y 120 .

b

Tussen 20 1,90 2 = 72,2 en 25 1,90 2 = 90,25 kg.

Opgave 6
a

l = 1,75 verbinden met G = 75 en lijn verlengen naar Q I geeft 24%.

b

Tussen 61 en 80 kg.

c

Doen.

d

G = 25 l 2 invoeren in de GR en dan de tabel bekijken.

Opgave 7

Zie opgave 4, grafiekenbundel uitbreiden en tabellen op de GR maken. Vervolgens tekenen op roosterpapier.

Opgave 8
a

GR: Y1=100(X-1)/X met venster: 0 x 2 en 0 y 30 .

b

Doen.

Opgave 9
a

Doen.

b

Bij v = 8 op de v -as omhoog tot aan de grafiek met D = 10 en dan aflezen op de P -as.

c

Doen.

d

P = 0,00013 25 2 20 3 = 650 kW.

Opgave 10
a

De verwarmingskosten als er geen zonne-uren zijn en de buitentemperatuur 20°C is.

b

k = 800 - 60 3,5 - 50 -4 = 790 , dus € 790 per dag.

c

Als 60 u + 50 t = 800 , bijvoorbeeld 5 zonne-uren en een buitentemperatuur van 30°C of 10 zonne-uren en een buitentemperatuur van 24°C.

d

Doen.

e

K = 340

f

De kosten zijn maximaal bij t = -2 en u = 4 , namelijk € 660, en de kosten zijn minimaal bij t = 2 en u = 10 , namelijk € 100. De kosten liggen dus tussen € 100 en € 660.

Opgave 11
a

d = 0,5 v

b

De 3,6 komt van het omrekenen van v in km/h naar m/s.

c

t = 14,4 + 1,8 v v

d

N = 60 v 14,4 + 1,8 v

e

De snelheid is dan 70  km/h.

Opgave 12
a

V = 50 , dus a = 65 , b = 19,25 en c = 0,39 .
L = 1 , S = 2 en D = 40 geeft B = 65 1 + 19,25 2 + 0,39 40 = 119,1 mL.
B stops = 19,25 2 = 38,5 mL, dus 32,2%. B wacht = 0,39 40 = 15,6 mL, dus 13,1%.

b

Auto 1 rijdt 50 km/h = 13,9 m/s, dus over 600 m doet de eerste auto 43,2 s.
Auto 2 rijdt 70 km/h = 19,4 m/s, dus over 600 m rijdt deze auto 30,9 s.
De tweede auto moet dus 12,3 s wachten.

c

Auto 1: V = 50 , dus a = 65 , b = 19,25 en c = 0,39 . L = 0,9 , S = 0 en D = 0 , dus B = 58,5 mL.
Auto 2: V = 70 , dus a = 91,6 , b = 37,73 en c = 0,39 . L = 0,9 , S = 1 en D = 12 , dus B = 124,85 mL.
Auto 2 heeft meer dan twee keer zoveel brandstof nodig.

Opgave 13
a

T O = 400 q - 2 q 2

b

T W = -2 q 2 + 360 q - 9000

c

Vanaf q = 30 tot q = 150 wordt winst gemaakt.

Opgave 14
a

2175 euro

b

Doen.

c

20 junioren

d

Doen.

e

Tussen de 10 en de 40 juniorleden.

verder | terug