De absolute frequentie is het aantal keren dat een waarneming voorkomt.
Het bijhouden van het aantal keren dat een waarneming voorkomt, gebeurt vaak in een
turftabel. Een frequentietabel is het overzicht van het aantal keren dat alle waarnemingen voorkomen. Je noemt dit
wel een frequentieverdeling.
De fractie is de frequentie van een waarneming gedeeld door het totaal aantal waarnemingen. Je spreekt dan ook wel van de relatieve frequentie.
Bij een frequentietabel kun je een somfrequentietabel maken door bij elke frequentie de voorafgaande frequenties op te tellen. Zo maak je ook een relatieve somfrequentietabel. Somfrequenties noem je ook wel cumulatieve frequenties ("cumuleren" betekent "opstapelen").
Heb je veel verschillende waarnemingsgetallen dan werk je met een klassenindeling. Klassen kun je op twee manieren noteren:
vanaf... tot...:
vanaf... tot en met...: (dit komt overeen met )
Voor continue kwantitatieve variabelen gebruik je de eerste notatie.
Voor discrete kwantitatieve variabelen gebruik je de tweede notatie.
(Voor leeftijden is de zaak nog iets lastiger: betekent dan .)
De klassengrenzen zijn de onderste en bovenste waarnemingen van een klasse.
Het verschil tussen twee opvolgende klassengrenzen is de klassenbreedte.