Statistiek > Uitspraken doen
123456Uitspraken doen

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Eigen antwoord.

Opgave 2
a

Doen.

b

L ¯ 169 en σ L 8,86 .

c

Doen, het zal niet precies kloppen natuurlijk.

d

Doen.

e

Redelijk, natuurlijk niet precies.

Opgave 3
a

100 - 68 2 = 16 %.

b

100 - 95 2 = 2,5 %.

Opgave 4
a

Relatief is het misschien wel lager, maar absoluut kan het evenveel of zelfs meer zijn.

b

Het aantal automobilisten dat zonder alcohol op rijdt is veel en veel hoger, dus je moet het in verhouding zien tot het aantal automobilisten dat met of zonder alcohol op rijdt.

c

20% witter dan wit, wat is dat?

d

Het slagingspercentage is vooral afhankelijk van de capaciteiten van de leerlingen die aan het examen deelnemen. Zorg je er als school voor dat alleen heel goede leerlingen in de examenklas komen dan slagen er dan waarschijnlijk veel, maar komen waarschijnlijk ook veel leerlingen helemaal niet in de examenklas.

Opgave 5

L ¯ 180,7 en σ L 7,73 .
Je kunt de vuistregels het makkelijkst controleren door aflezen in een cumulatief frequentiepolygoon. Daarin geef je L ¯ + σ L en L ¯ - σ L aan en kijk je of er ongeveer 68% van de waarnemingen binnen valt. En op dezelfde manier controleer je ook de andere vuistregel.

Opgave 6
a

waar

b

waar, 104 minuten of meer

c

niet waar

d

waar

Opgave 7
a

waar

b

niet waar, 2,5%

c

waar

d

niet waar

e

waar

Opgave 8

Eigen antwoord.

Opgave 9
a

Vraag 1: Horen allochtonen dan niet tot de Nederlanders?
Vraag 2: Zijn het vooral allochtonen die racistisch zijn?

b

1020, waarbij 150 mensen de vragenlijst niet afgemaakt hebben.

c

3450 zijn verstuurd en 870 formulieren zijn volledig ingevuld.

d

"In geval van ontslag zouden allochtonen als eerste ontslagen moeten worden" , "Nederlanders moeten zich niet mengen met een andere nationaliteit" en "Nederlanders zijn intelligenter dan allochtonen" .

e

Veel allochtonen hebben ook Nederlandse nationaliteit en zijn dus Nederlander. Het begrip Nederlander is niet duidelijk en het begrip allochtoon ook niet.

f

Negatieve aspecten worden benadrukt.

Opgave 10
a

Het gemiddelde weekloon is ongeveer € 557 met een standaardafwijking van ongeveer € 89.

b

Doen.

c

Aflezen bij 50%.

d

Aflezen bij 84% geeft gemiddelde + standaardafwijking. Daarmee kun je de standaardafwijking bepalen.

e

Aflezen hoeveel procent er tussen 379 en 735 euro zit.
Vervolgens trek je dit percentage van de 100% af.

Opgave 11
a

Eigen antwoord.

b

De modale lengte is 161 cm, de gemiddelde lengte is ongeveer 162,1 cm.

c

Gebruik een cumulatief frequentiepolygoon voor aflezen. Lees mediaan af bij 50%: 161,5 cm. Lees eerste kwartiel af bij 25%: 157,5 cm. Lees derde kwartiel af bij 75%: 166 cm.

d

Ja, wordt redelijk klokvormig.

e

Zie grafiek.

Lees mediaan af bij 50%: 161 cm. Lees eerste kwartiel af bij 25%: 157 cm. Lees derde kwartiel af bij 75%: 166 cm. Nee, wijkt nauwelijks af.

f

Zonder klassenindeling is de gemiddelde lengte ongeveer 162,1 cm en de standaardafwijking ongeveer 6,5 cm. Het gaat dus om de lengtes van minder dan 156,6 en meer dan 168,6 cm. Dat is 1783 5001 36 % van de vrouwen.

g

Het gaat nu om de lengtes van minder dan 149,6 en meer dan 175,1 cm. Dat is 263 5001 5 % van de vrouwen.

h

Ze komen aardig overeen.

Opgave 12
a

Zie figuur. De laagstbetaalde werknemers krijgen 3% meer (tussen € 48 en € 60).

b

Zie figuur. De laagstbetaalde werknemers krijgen € 200 meer.

c

Zie figuur. De laagstbetaalde werknemers krijgen er niets bij.

Opgave 13

De geboortelengte is gemiddeld ongeveer 50,6 cm met een standaardafwijking van 2,6 cm.
(Klassenmiddens: 44,5; 46,5; 48,5; ...; 56,5 cm)
Het geboortegewicht is gemiddeld ongeveer 3477 gram met een standaardafwijking van ongeveer 607 gram.
(Klassenmiddens: 1250, 1750, 2250, ..., 4750)
Uitspraken over de geboortelengte: 68% van de pasgeborenen heeft een lengte tussen 48,0 en 53,2 cm en 95% heeft een lengte tussen 45,4 en 55,8 cm.
Uitspraken over de geboortelengte: 68% van de pasgeborenen heeft een gewicht tussen 2870 en 4084 gram en 95% heeft een gewicht tussen 2263 en 4691 gram.

Opgave 14
a

Gemiddelde lengte ongeveer 171 cm.
Mannen zijn gemiddeld 176 cm met een standaarddeviatie van 7 cm en vrouwen gemiddeld 164 cm met een standaarddeviatie van 6 cm.
Mannen zijn gemiddeld langer dan vrouwen.

b

Dat is inderdaad zo: de 50% langste mannen zijn minstens 176 cm, de 84% kortste vrouwen zijn hoogtens 164 + 6 = 170 cm.

Opgave 15
a

De 25% kortste mannen hebben lengtes vanaf 150 tot 168,4  cm.

b

De 25% langste mannen hebben lengtes vanaf 176,8 tot 194,6 cm.

c

266

Opgave 16
a

Gebruik als klassenmiddens voor de leeftijden: 27,5; 32,5; 37,5; ...; 62,5.
De gemiddelde leeftijden zijn dan achtereenvolgens: 39,2; 40,5; 42,35; 45,85; 48,1.
De standaarddeviaties zijn achtereenvolgens: 9,7; 8,8; 8,4; 8,3; 9,3.

b

Eigen antwoord

c

De gemiddelde leeftijd wordt gestaag hoger en de standaardafwijking verandert weinig.

d

Ze lijken goed te passen: de gemiddelde leeftijden nemen toe. Waarom die toename sterker is dan in de eerste drie jaren zal men uit onderzoek hebben afgeleid.

Opgave 17
a

Doen.

b

Doen.

c

In de jaren tot 1900 is de gemiddelde julitemperatuur 16,8°C met een standaarddeviatie van 1,4°C.
In de jaren vanaf 1900 is de gemiddelde julitemperatuur 17,0°C met een standaarddeviatie van 1,4°C.
De gemiddelde julitemperatuur is bijna 1 standaarddeviatie hoger geworden.

verder | terug