Een fabriek produceert een artikel dat voor
€
12,50 per stuk wordt verkocht. Het maken van één exemplaar kost
€
7 en de vaste maandelijkse productiekosten bedragen
€
120000. Voor de bedrijfsleiding is nu deze vraag van belang:
Hoeveel exemplaren van dit artikel moeten er maandelijks worden verkocht om winst
te maken?
De inkomsten ( in euro) en voor de kosten ( in euro) hangen beide af van het aantal verkochte exemplaren . Je kunt deze formules opstellen:
beide zijden
|
|||
beide zijden delen door
|
|||
Er wordt winst gemaakt bij een verkoop van of meer.
Twee cilindervormige kaarsen branden gelijkmatig op: de lengte (in cm) van elke kaars is een lineaire functie van de brandtijd (in uren). Op worden beide kaarsen aangestoken. Kaars I heeft op dat moment een lengte van cm en brandt met cm per uur op. Kaars II heeft dan een lengte van cm en brandt met cm per uur op.
Stel voor elk van deze kaarsen een formule op voor als functie van .
Breng de bijpassende grafieken in beeld met je grafische rekenmachine.
Bepaal met de grafische rekenmachine vanaf welk tijdstip kaars II langer is dan kaars I.
In