Bij exponentiële groei moet je per tijdseenheid steeds met hetzelfde vermenigvuldigen.
Dit getal heet de groeifactor die bij die tijdseenheid hoort: .
Om vast te stellen of een hoeveelheid exponentieel groeit, deel je opeenvolgende waarden op elkaar. Komt daar steeds hetzelfde
uit, dan heb je exponentiële groei. De hoeveelheid groeit dan zo:
Op heb je de beginwaarde .
Op heb je .
Op heb je .
Op heb je .
Dus er geldt een formule van de vorm .
Bij exponentiële groei werk je met machten: vermenigvuldig je keer hetzelfde getal g, dan schrijf je dat als . Dit is een macht, de groeifactor heet het grondtal, heet de exponent.
Een voorbeeld van exponentiële groei is toename of afname met een vast percentage.
Bij een groei met procent hoort de groeifactor: .
Voor neemt de hoeveelheid toe en is : exponentiële toename.
Voor neemt de hoeveelheid af en is (maar groter dan ): exponentiële afname.