Als één macht schrijven gaat zo:
In Voorbeeld 1 gebruik je de rekenregels voor machten. Schrijf de volgende uitdrukkingen als één macht:
2 3 ⋅ ( 2 4 ) 2
4 5 ⋅ 2 3
( 5 2 ) 4 5 ⋅ 5 3
5 6 5 2 ⋅ 5 4