Machtsfuncties > Werken met machten
12345Werken met machten

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Als je een getal kwadrateert en daarna tot de macht 1 2 doet, krijg je datzelfde getal weer terug. Probeer maar...
Beide bewerkingen heffen elkaar blijkbaar op, ook als je eerst het getal tot de macht 1 2 doet en daarna de uitkomst kwadrateert.

b

Dat is gelijk aan h.

c

Die zijn gelijk.

d

Maak bijbehorende grafieken van Y1= ( X ) en Y2=X^0.5.

Opgave 2
a

5 3 = 125 , dus r = 5 .

b

Gewoon je rekenmachine gebruiken.

c

Los op r 3 = 500 . Dat geeft r = 500 1 / 3 en dus r 7,9 cm.

d

Met behulp van de rekenmachine.

Opgave 3
a

r = 6

b

Eigen antwoord.

c

r = 50 1 / 2 7,1

d

Met behulp van de rekenmachine.

Opgave 4
a

x 2 x 3 = x 5

b

x 5 / x 3 = x 2

c

( x 2 ) 3 = x 6

d

x 0 = 1

e

x -2 = 1 x 2

f

Je mag niet door 0 delen. Als er geen delingen door x plaats vinden is de aanname dat x 0 overbodig.

Opgave 5
a

Je krijgt twee dezelfde grafieken. Het gaat om de vijfde rekenregel.

b

x x = x 1 x 1 / 2 = x 1,5

c

y = x 2 1 3

Opgave 6
a

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

b

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

c

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

d

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

e

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

f

Vragen aan je docent als het je niet lukt.

Opgave 7
a

y 1 = 2 x 1 / 2

b

y 2 = 150 x 0,4

c

y 3 = 1,3 x 3,5

d

y 4 = 5 x -0,3 .

Opgave 8
a

Rat: m = 1,10 en Z = 0,75 geeft 0,75 = c 1,10 p .
Mens: m = 76,1 en Z = 18,0 geeft 18,0 = c 76,1 p .
Combineren van beide met de balansmethode geeft 24 69,18 p waaruit met de GR volgt: p 0,75 . Na invullen krijg je c 0,70 .

b

Ja.

c

Als m wordt vervangen door 12 m , dan wordt Z = 0,7 ( 12 m ) 0,75 = 12 0,75 0,7 m 0,75 .
Het zuurstofverbruik wordt dan 12 0,75 6,45 keer zo groot.

d

30 = 0,7 m 0,75 geeft m 0,75 = 30 0,7 en dus m = ( 30 0,7 ) 1 / 0,75 ) 150,0 kg.

Opgave 9
a

De hoogte is c r , dus de inhoud is I = r r c r = c r 3 .

b

I = r r h = 2 r 3 , dus h = 2 r .

c

Nu wordt I = 2 r 2 r 2 2 r = 16 r 3 .

d

I = r 2 h h = I r 2 . Dus h = 23437,5 625 = 37,5

e

I = c r 3 geeft r 3 = I c en dus r = ( I c ) 1 / 3 .

f

h = 4 r betekent c = 4 en dus r = ( 1000 4 ) 1 / 3 6,3 cm.

Opgave 10

Schrijf de functies zo eenvoudig mogelijk: y 1 = 4 x 3 , y 2 = 4 x 1 2 , y 3 = 4 x 3 , y 4 = 100 x 1 2 , y 5 = 4 x 1 2 , y 6 = 2 x 3 , y 7 = 2 x 3 , y 8 = 100 x 1 2 . Dus y 1 = y 3 , y 2 = y 5 , y 4 = y 8 , y 6 = y 7 .

Opgave 11
a

y 1 = 32 x 11

b

y 2 = 0,5 x 5

c

y 3 = -27 x ( 12 )

d

y 4 = 3 x 5,5

Opgave 12
a

I = 4 3 π 25 3 65450 cm3.

b

r = ( 1000 4 3 π ) 1 3 6,2 cm, dus de diameter is ongeveer 12,4  cm.

c

r = ( I 4 3 π ) 1 3

d

3 1 / 3 1,44 keer zo groot.

Opgave 13
a

Voor de aarde geldt c = 1 . De maan is kleiner en dus kun je daar minder ver kijken bij dezelfde hoogte.

b

Omdat bij gelijke h de waarde voor a op de aarde ongeveer 3,67 keer die op de maan is, is c 1 3,67 0,272 .

c

Op Saturnus kijk je ongeveer 120,74 12,756 9,465 keer zo ver als op Aarde, dus c 9,465 .

d

Hoe groter de waarde van c hoe sneller de grafiek stijgt.

e

20000 = 3572 c 60 1 / 2 geeft c 0,72 . Het hemellichaam is dus kleiner dan de aarde.

Opgave 14
a

y 1 = 120 x 4

b

y 2 = 3 x 1,5

c

y 3 = 6 x

d

y 4 = 2 x

Opgave 15
a

G wordt 2 G betekent dat H = 8,4 ( 2 G ) 2 / 3 = 2 2 / 3 8,4 G 2 / 3 .
De huidoppervlakte wordt dus 2 2 / 3 1,59 keer zo groot.

b

H = 8,4 G 2 / 3 geeft H 8,4 = G 2 / 3 ofwel G 2 / 3 0,119 H en dus G ( 0,119 H ) 3 / 2 0,041 H 3 / 2 .

c

H wordt 2 H , dus G 0,041 ( 2 H ) 3 / 2 = 2 3 / 2 0,041 H 3 / 2 .
Het gewicht wordt dus 2 3 / 2 2,83 keer zo groot.

verder | terug