Kansmodellen > Niet-binomiale kansen
12345Niet-binomiale kansen

Testen

Opgave 14

Bij een importeur staan 1000 auto’s. Van de fabrikant hoort hij dat 100 auto’s uit die voorraad gebreken vertonen.
Twee medewerkers berekenen voor een steekproef van 4 auto’s uit de voorraad de kansen op het aantreffen van een auto met gebreken. De ene medewerker doet dit met terugleggen en de ander zonder terugleggen.

a

Stel de kansverdelingen op voor beide medewerkers.

b

Vergelijk de kansverdelingen. Bij welke decimaal treedt er pas verschil op?

c

Hoe groot is in gehele procenten nauwkeurig de kans dat minstens 2 van de 4 auto's uit de steekproef gebreken hebben?

Opgave 15

Op zaterdagavond zit Jos, die iedere week meespeelt in de Lotto, gespannen voor de t.v. om de trekking van de 6 getallen mee te maken. (Het zogenaamde reservegetal laten we even buiten beschouwing.) Er zitten 41 balletjes met daarop de getallen 1 tot en met 41 in een ronddraaiende trommel waaruit er telkens één wordt getrokken.

a

Hoe groot is de kans dat er zes even nummers worden getrokken?

b

Als er twee even nummers zijn getrokken, hoe groot is dan nog de kans dat de volgende vier balletjes ook een even nummer hebben?

c

Hoe groot is de kans, dat elk van de zes getrokken getallen kleiner is dan 15 ?

d

Jos heeft de nummers 5, 10, 15, 20, 25 en 30 op zijn formulier aangekruist. Hoe groot is de kans dat hij ze alle zes goed heeft?

verder | terug