Kansmodellen > Kansmodellen
12345Kansmodellen

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Je hebt nu alle methoden van het berekenen van kansen binnen het havo wiskunde A programma voorbij zien komen. Het gaat nu (en ook verder in deze paragraaf) om het kiezen van de juiste aanpak. Puzzel hier daarom zelf op.

Het antwoord is 3 8 .

Opgave 2
a

Doen, zie Uitleg.

b

P ( A 2 | n = 100 en p = 0,013 ) 0,8582

c

100 0,013 = 1,3

Opgave 3
a

Als de toevalsvariabele alle waarden (uit een bepaald interval) kan aannemen heb je weinig andere mogelijkheden binnen het HAVO wiskunde A programma. Je moet dan het gemiddelde en de standaardafwijking van de normale verdeling weten.

b

Als de toevalsvariabele kan worden opgevat als het aantal elementen in een steekproef met een zekere eigenschap. Voor die eigenschap mogen er dan maar twee mogelijkheden zijn: "succes" of "geen succes" .

c

In andere gevallen helpt het tekenen van kansbomen, of andere diagrammen.

Opgave 4
a

Door statistiek, gewoon vaak op het doel schieten en dan de punten die worden behaald bijhouden.

b

0,02

c

P ( A 1 | n = 5 en p = 0,02 ) 0,9962

d

0,15 3 0,08 3 ( 5 3 ) 0,000216
Er zijn niet maar twee mogelijkheden, dus dit is geen binomiaal kansmodel.

Opgave 5
a

Het gewicht van appels is een natuurlijke maat, een grootheid die alleen door de natuur, de genen en groeiomstandigheden van een appel wordt bepaald.

b

Je moet een frequentieverdeling maken van de gewichten van veel appels en dan normaal waarschijnlijkheidspapier gebruiken om dit zeker te weten. Zie Voorbeeld 2.

Opgave 6

De kans dat een appel lichter is dan 80 gram is: P ( G < 80 | μ = 115 en σ = 20 ) 0,0401 .
De gevraagde kans is: P ( Y = 5 | n = 20 en p = 0,0401 ) 0,00087 .

Opgave 7
a

0,5 4 6 = 0,375 (kansboom tekenen)

b

P ( X > 10 | n = 13 en p = 1 3 ) 0,000213 (binomiaal kansmodel)

c

P ( T > 14 | μ = 12 en σ = 1,5 ) 0,0912 (normaal kansmodel)

d

P ( A 1 | n = 20 en p = 0,0912 ) 0,4441 (binomiaal kansmodel)

e

4 7 3 6 3 5 3 + 4 7 3 6 2 5 0,6286 (kansboom tekenen)

Opgave 8
a

3 ballen uit de hoed halen zonder terugleggen.

b

6 6 13 5 12 2 11 0,20979 .

c

Ρ ( X = 0 ) = 0,57692 , Ρ ( X = 1 ) = 0,38462 , Ρ ( X = 2 ) = 0,03846 dus de verwachting is ongeveer 0,46 .

Opgave 9
a

Zie tabel.

x 2 3 4 5 6 7 8
P ( X = x ) 1/16 2/16 3/16 4/16 3/16 2/16 1/16
b

De verwachting is 80 16 = 5 .

Opgave 10
a

Als wit zichtbaar is en Bert zegt rood, dan is er maar één kaart die gunstig is voor Bert, dus kans is 1 3 .

b

P(3 spelletjes) = ( 1 3 ) 3 + ( 2 3 ) 3 = 9 27 = 1 3 .

c

Kan niet, dus 0.

Opgave 11
a

P ( T < 8,5 | μ = 9,2 en σ = 0,6 ) = 0,12167
Je mag verwachten 0,12167 90 = 10,95 , dus 11 jaar.

b

P ( T > 10,3 | μ = 9,2 en σ = 0,6 ) = 0,033376 , per eeuw dus ongeveer 3 jaren.

Opgave 12

4 52 36 51 35 50 34 49 4 + 4 52 4 51 36 50 35 49 12 + 4 52 3 52 36 50 35 49 6 + 4 52 4 51 3 50 36 49 12 0,1570

Opgave 13
a

1 - 5 10 4 9 3 8 2 7 1 6 0,9960

b

1 - P ( V = 5 | n = 5 en p = 0,50 ) = 0,96875

Opgave 14
a

P ( V < 0,25 | μ = 0,27 en σ = 0,01 ) 0,0228

b

P ( A 2 | n = 24 en p = 0,0228 ) 0,9832

c

P ( V < 0,25 | μ = m en σ = 0,01 ) 0,01 geeft 0,25 - m 0,01 -2,326 en dus m = μ 0,273 .
Er moet gemiddeld 0,273 liter in elk flesje.

Opgave 15
a

P ( G = 0 ) = 0,55760
P ( G = 1 ) = 0,38603
P ( G = 2 ) = 0,05515
P ( G = 3 ) = 0,00123

b

0,5

Opgave 16

P(A wint) = P(AAA) + P(AABA) + P(AABBA) = ( 1 4 ) 3 + 3 ( 1 4 ) 3 ( 3 4 ) + 6 ( 1 4 ) 3 ( 3 4 ) 2 = 1 64 + 9 256 + 54 1024 010352 .

Opgave 17
a

P ( 56,7 < G < 58,5 | μ = 57,6 en σ = 0,44 ) 0,95918 dus ongeveer 96%.

b

P ( A 28 | n = 30 en p = 0,96 ) 0,8831 .

c

Als P ( 567 < G < 585 | μ = 576 en σ = x ) = 098 dan x 03869 .

verder | terug