Opiniepeilingen worden vaak telefonisch gedaan, maar voor bepaalde soorten enquÊtes
stuurt een onderzoeksbureau enquêteurs met een vragenlijst op pad. Aselect wordt een
aantal adressen getrokken. Het onderzoeksbureau laat enquÊteurs die adressen bezoeken
om de bewoners van die adressen vragen te stellen.
Voor een onderzoek moeten adressen worden bezocht. Er zijn hiervoor vaste medewerkers beschikbaar en studenten die dit als bijbaantje hebben. Een vaste medewerker krijgt een groter aantal
adressen dan een student. Iedere vaste medewerker krijgt evenveel adressen. Ieder
van de studenten krijgt ook een gelijk aantal adressen, maar dat zijn er minder dan het aantal dat een vaste medewerker krijgt.
De adressen kunnen "precies" verdeeld worden. Laat dit zien door te berekenen hoeveel adressen een vaste medewerker en hoeveel adressen een student krijgt.
Als er niet maar adressen te verdelen zijn, worden eerst de adressen "precies" verdeeld. De overblijvende adressen worden dan verloot onder de enquÊteurs. Daarbij heeft iedereen dezelfde kans op een extra adres, maar niemand krijgt er meer dan één adres bij.
Bereken de kans dat deze adressen allemaal bij de studenten terecht komen.
Wanneer de enquÊteur op een adres komt waar niemand thuis is, probeert hij het later
voor de tweede keer. Als ook bij het tweede bezoek niemand thuis is, doet hij bij
dit adres nog een derde poging. Die derde keer is ook de laatste keer, zelfs als er
dan weer niemand thuis is. Uit ervaring weet men dat de kans dat iemand thuis is de
eerste keer het grootst is. Bij de tweede poging is de kans wat kleiner en bij het
derde bezoek zelfs veel kleiner.
Stel dat bij het eerste bezoek op % van de adressen iemand thuis is. Bij de adressen waar men de eerste keer niet thuis
was, is % bij het tweede bezoek wel thuis. Op de adressen waar een derde poging nodig is,
is bij dat derde bezoek % thuis.
Bereken de kans dat de enquÊteur op een adres pas bij het derde bezoek iemand thuis treft.
Het onderzoek wordt gehouden bij verschillende adressen. Bereken hoeveel keer in totaal er een adres zal worden bezocht voor dit onderzoek.
(bron: examen wiskunde A1,2 havo 2000, eerste tijdvak, opgave 2)
Holland Casino exploiteert in Nederland een aantal casino’s. Elk jaar brengt zij verslag uit over de resultaten van het afgelopen jaar. Onderstaande figuur is gebaseerd op cijfers uit het jaarverslag over 1995. In deze opgave is de gulden de munteenheid (in 2002 vervangen door de euro, de waarde van de gulden was euro).
In deze figuur lezen we onder andere dat Nederlands grootste casino, het casino in Amsterdam, dat jaar bezoekers trok. Zij gaven daar gemiddeld gulden uit. Dat is vrij veel, want in heel Nederland was het gemiddelde ongeveer gulden.
Toon aan met behulp van de gegevens in de bovenstaande figuur dat het Nederlandse gemiddelde inderdaad ongeveer gulden was.
In het weekend is het in de casino’s het drukst. Ruim % van alle bezoekers komt op zaterdag. We gaan er van uit dat het bezoekersaantal op zaterdag van het Amsterdamse casino normaal verdeeld is met een gemiddelde van bezoekers en een standaardafwijking van bezoekers.
Als er meer dan bezoekers zijn, noemt de bedrijfsleiding het "gezellig druk". Bereken hoeveel zaterdagen in een jaar het naar verwachting gezellig druk is in het Amsterdamse casino. Neem aan dat het jaar zaterdagen heeft.
De volgende figuur komt uit het jaarverslag over 1998 van Holland Casino.
"Index 1994 = 100"
betekent dat alle bedragen vergeleken zijn met de bedragen van 1994.
Zo heeft de omzet in 1996 het indexcijfer . De omzet in 1996 was dus % van die in 1994. De omzet steeg tussen 1994 en 1996 dus met %.
Uit de figuur zou je kunnen concluderen dat de kosten sterker stijgen dan de omzet.
Dat zou geen goede ontwikkeling zijn. De winst is immers de omzet min de kosten.
Geef een getallenvoorbeeld waarmee je laat zien dat het met de gegevens uit de figuur toch mogelijk is dat de winst in de periode 1994 – 1998 gestegen is.
In het casino kun je onder andere spelen aan de roulettetafels. Bij dit spel brengt
de bankhouder (de croupier) een ronde schijf aan het draaien waarop genummerde vakjes zitten. De vakjes zijn genummerd van tot en met . Dan werpt hij een klein balletje in tegengestelde richting langs de rand van de
schijf. Na enige tijd valt het balletje in één van de vakjes. Het nummer van dat vakje is het winnende getal. Voor elk van de vakjes is de kans dat het balletje daarin valt gelijk.
Hans speelt op een avond de hele tijd alleen op het getal , want dat is zijn geluksgetal.
Als de niet wint, vindt hij dat niet zo erg. Maar als het balletje wel een keer in het vakje
met nummer valt, is zijn hele avond goed. Die avond draait de roulette keer.
Bereken de kans dat het balletje die avond ten minste één keer in het vakje met nummer valt.
(bron: examen wiskunde A1,2 havo 2001, eerste tijdvak, opgave 5)
In Nederland staan ongeveer zevenduizend geldautomaten. Bij deze automaten kun je
contant geld opnemen van je betaalrekening.
De geldautomaten verstrekken uitsluitend biljetten van 10, en euro.
De automaat laat je kiezen uit een aantal vaste bedragen of voor de optie "ander bedrag",
waarbij je inderdaad een ander bedrag kunt kiezen.
Wanneer je euro wilt opnemen, kan de geldautomaat dat op verschillende manieren uitkeren. Zo
kun je bijvoorbeeld biljet van euro en van euro krijgen.
Dat is één manier. Maar ook is mogelijk: biljetten van euro of biljetten van euro.
Op hoeveel verschillende manieren kan de geldautomaat een bedrag van euro uitkeren? Licht je antwoord toe.
bedrag in euro |
aantal keer |
10 | 13 |
20 | 47 |
30 | 2 |
50 | 89 |
60 | 1 |
70 | 48 |
100 | 14 |
120 | 1 |
150 | 12 |
200 | 2 |
250 | 5 |
450 | 1 |
750 | 1 |
In een bepaalde geldautomaat in Gouda zijn van elke soort voldoende biljetten aanwezig. In dat geval geeft de automaat de biljetten volgens de volgende regels:
Bedragen onder euro: één of twee biljetten van € 10, eventueel aangevuld met een biljet van € 20 (bijvoorbeeld euro: 2 × € 10 en 1 × € 20)
Bedragen boven euro, die geen veelvoud van euro zijn: zoveel mogelijk biljetten van € 50, één of twee biljetten van € 10, eventueel aangevuld met een biljet van € 20 (bijvoorbeeld euro: 3 × € 50 en 2 × € 10)
Bedragen van euro en veelvouden hiervan: altijd één biljet van € 10 en twee biljetten van € 20, eventueel aangevuld met biljetten van € 50 (bijvoorbeeld euro: 1 × € 10, 2 × € 20 en 6 × € 50)
In de tabel staan de bedragen die op zekere dag bij deze geldautomaat in Gouda zijn opgenomen.
Bereken hoeveel biljetten van € 20 de geldautomaat op deze dag heeft uitgekeerd.
Het aantal biljetten van euro dat per dag uit deze automaat gehaald wordt, is bij benadering normaal verdeeld
met een gemiddelde van en een standaardafwijking van 41.
De geldautomaat wordt dagelijks (ook op zon- en feestdagen) aangevuld tot
400 biljetten van euro.
Het kan natuurlijk gebeuren dat alle biljetten van euro op zijn voordat de automaat weer wordt aangevuld.
Bereken op hoeveel dagen van een jaar dat naar verwachting zal gebeuren.
Ook het aantal biljetten van euro dat per dag uit deze automaat gehaald wordt, is bij benadering normaal verdeeld. Het gemiddelde aantal dagelijks uitgekeerde biljetten is en de automaat wordt dagelijks aangevuld tot biljetten van € 50. Op 1,5% van de dagen is dat niet voldoende.
Bereken de standaardafwijking van het dagelijks aantal uitgekeerde biljetten van euro. Rond af op één decimaal.
(bron: examen wiskunde A1,2 havo 2005, eerste tijdvak, opgave 2, gedeelte)
Ongeveer een half miljoen Nederlanders is kleurenblind. Een kleurenblinde ziet (bijna)
geen verschil tussen (bepaalde) kleuren.
Gekleurde flessen zijn groen of bruin. Sommige kleurenblinden zien geen verschil tussen
groen en bruin.
Zij staan met hun lege flessen voor de glasbak en weten niet of ze een gekleurde fles
in het gat voor groen glas of in het gat voor bruin glas moeten gooien.
Peter is kleurenblind. Hij kan de groene en de bruine flessen niet van elkaar onderscheiden.
Als Peter met zijn lege flessen bij de glasbak komt, gooit hij de witte flessen altijd
in het juiste gat. Bij een gekleurde fles kiest hij aselect tussen het gat voor groen
en het gat voor bruin. De kans dat een groene of bruine fles in het goede gat terechtkomt
is dus .
Peter brengt lege flessen naar de glasbak. De helft van zijn flessen is van wit glas. Bij de andere
helft zijn zowel groene als bruine flessen
Laat zien dat naar verwachting van de flessen in het goede gat terechtkomen.
Uit a volgt: de kans dat een fles in het goede gat terechtkomt is % als Peter de witte flessen altijd goed gooit en bij elke gekleurde fles aselect
kiest tussen het gat voor groen en het gat voor bruin.
Uit onderzoek is gebleken dat van de flessen in de glasbak % wit, % groen en % bruin is. Neem aan dat dit ook voor de flessen van Peter geldt.
Peter kan de kans dat hij een fles in het goede gat gooit, hoger krijgen dan %.
Hij gooit de witte flessen allemaal in het goede gat. Hij concludeert uit het onderzoek
dat van de gekleurde flessen deel groen en deel bruin is.
In die verhouding gaat hij de gekleurde flessen in de gaten gooien. Elke gekleurde
fles heeft dan kans om in het gat voor groen terecht te komen en kans om in het gat voor bruin terecht te komen.
Bereken voor deze werkwijze de kans dat een willekeurige fles in het goede gat terechtkomt.
Er bestaan nog betere werkwijzen voor Peter. In zo’n werkwijze is de kans dus nog groter dat een fles in het goede gat terechtkomt. Geef een voorbeeld van zo’n werkwijze en toon aan dat deze beter is.
(bron: examen wiskunde A1,2 havo 2001, eerste tijdvak, opgave 3)
Om de verkoop van zijn knabbelchips te bevorderen is een chipsfabrikant een reclameactie
gestart waarbij in elke zak één vlippo wordt gestopt. Dat is een plastic schijfje
waar een leuk plaatje op staat. Er worden verschillende vlippo's voor deze actie gebruikt.
Sommige mensen proberen al deze vlippo's te verzamelen. De kans dat je een bepaalde
vlippo in een zak knabbelchips aantreft, is voor alle verschillende vlippo's even
groot.
We gaan eerst uit van de situatie waarin de fabrikant maar twee verschillende vlippo's
gebruikt. Een vlippoverzamelaar heeft vier zakken knabbelchips gekocht.
Bereken de kans dat de vlippo's in deze vier zakken allemaal hetzelfde zijn.
Bereken de kans dat de vlippoverzamelaar pas bij het openen van de derde zak de twee verschillende vlippo’s te pakken heeft.
We bekijken nu de situatie waarin de chipsfabrikant vijf verschillende vlippo's gebruikt.
Een vlippoverzamelaar beweert dat hij dan maar vijf zakken knabbelchips hoeft te kopen
om de vijf verschillende vlippo's daarin aan te treffen.
Zijn vriend is het daar niet mee eens. De eerste zak levert natuurlijk altijd een
vlippo op die je nog niet hebt, maar de kans dat er in de tweede zak ook een vlippo
zit die je nog niet hebt, is maar . En daarna wordt de kans steeds kleiner.
Bereken met behulp van bovenstaande redenering de kans dat je in vijf zakken de vijf verschillende vlippo’s aantreft.
We bekijken nog een voorbeeld.
Als er in totaal verschillende vlippo's zijn, dan zou het natuurlijk leuk zijn als je die alle
hebt na het kopen van precies zakken knabbelchips. De kans dat zoiets gebeurt, is klein.
Wiskundigen hebben uitgerekend dat de kans daarop is: .
Er is ook een formule voor het algemene geval. Er zijn dan verschillende vlippo's.
De kans dat je die alle hebt na het kopen van precies zakken knabbelchips wordt gegeven door de formule:
Hoe groter het aantal verschillende vlippo's wordt, hoe kleiner die kans . De chipsfabrikant wil wel zo veel mogelijk verschillende vlippo's, maar hij zorgt er voor dat de kans groter is dan .
Hoeveel verschillende vlippo’s kan de chipsfabrikant dan maximaal gebruiken? Licht je antwoord toe.
(bron: examen wiskunde A1,2 havo 2003, eerste tijdvak, opgave 4)