Ruimtelijke figuren > Berekeningen
123456Berekeningen

Voorbeeld 3

Hier zie je een afgeknotte piramide A B C . D E F . Het grondvlak A B C is rechthoekig met een rechte hoek bij hoekpunt C. De ribbe C F staat loodrecht op het grondvlak A B C en het bovenvlak D E F . A C = 4 en B C = C F = D F = 3 .
Bereken de lengte van ribbe C T van de oorspronkelijke piramide A B C . T .

> antwoord

Schets A C T met daarin lijnstuk D F. Omdat C F loodrecht op zowel A C als D F staat is A C / / D F en hebben de driehoeken A C T en D F T gelijke hoeken. Beide driehoeken zijn gelijkvormig.

Omdat D F = 3 4 A C is ook T F = 3 4 T C .
Noem je T F = x , dan is T C = x + 3 .
En dus is x = 3 4 ( x + 3 ) . Hieruit volgt x = 9 .

En dus is C T = 12 .

Opgave 6

In Voorbeeld 3 zie je hoe je met gelijkvormige driehoeken kunt werken om lengtes te berekenen.
Gebruik dezelfde afgeknotte piramide.

a

Bereken de lengte van E F .

b

Bereken de grootte van C B E .

Opgave 7

Van een driehoekig prisma A B C . D E F is het grondvlak A B C een gelijkzijdige driehoek met zijden van 4. De hoogte A D van het prisma is ook 4. P is het midden van D E , Q is het midden van E F .

a

Bereken de lengte van de zijden van Δ B P Q .

b

Teken Δ B P Q op ware grootte en bereken de groottes van de hoeken van deze driehoek.

verder | terug