Ruimtelijke figuren > Doorsneden
123456Doorsneden

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Bekijk de Uitleg .

b

In de richting P Q of in de richting A G .

c

Een ruit.

d

Bekijk de Uitleg . De hoeken bereken je door goniometrie te gebruiken in één van de vier rechthoekige driehoeken die ontstaan als je beide diagonalen tekent. Ga na, dat je twee hoeken van 78 ° en twee hoeken van 102 ° vindt.

e

De oppervlakte is 1 2 50 75 30,6 cm2.

Opgave 2
a

Ze liggen in één vlak en kunnen elkaar alleen nog snijden of ze zijn evenwijdig. Ze liggen ook in twee vlakken die evenwijdig zijn. En dus kunnen ze elkaar niet snijden; ze moeten wel evenwijdig zijn.

b

A C G E is een rechthoek van A C = E G = ( 50 ) bij C G = A E = 5 .
Dat A G en E M loodrecht op elkaar staan kun je aantonen door de zijden van Δ E S G te berekenen, waarin S het snijpunt van E M en A G is. Met verhoudingen kun je laten zien dat S G = 2 3 A G = 2 3 75 en E S = 2 3 37,5 . In Δ E S G klopt nu de stelling van Pythagoras, dus deze driehoek heeft een rechte hoek bij punt S .

c

Omdat je er dan loodrecht op kijkt.

d

A G = ( 75 ) en P Q = ( 50 ) .

e

Er zijn twee hoeken van ongeveer 78 , 5 o en twee hoeken van ongeveer 101 , 5 o .

Opgave 3
a

De snijlijn door P met vlak B C G F moet evenwijdig zijn met die met vlak A D H E . Dat is het geval als de driehoeken A H E en P R F gelijkvormig zijn. Daarom moet F R = 2,5 cm en dus het midden van F G zijn.

b

Doen.

c

Vierhoek A P R H bevat alle snijlijnen van het valk door A , P en H met de kubus. Alle punten erbinnen horen daarom bij de doorsnede, alle punten erbuiten niet want die liggen buiten de kubus.

Opgave 4
a

A F = 6 2 + 3 2 = 45 , F P = 4 2 + 2 2 = 20 , P Q = 4 2 + 2 2 = 20 en A Q = 4 2 + 1 2 = 17 .

b

A P = 5 2 + 4 2 = 41 en F Q = ( 52 ) 2 + 2 2 = 56 .

c

Omdat voorvlak en achtervlak van de balk evenwijdige vlakken zijn, zijn ook de snijlijnen met vlak A F P Q evenwijdig: A F // P Q .

d

Begin zoals in Voorbeeld 1 is te zien en teken dan P Q evenwijdig aan A F om punt Q te vinden.

Opgave 5
a

Doen.

b

tan ( T P Q ) = 8 1,5 geeft T P Q 62 ° en dan is R Q P = 180 ° - T P Q 118 ° .
De oppervlakte van het trapezium is 8 1,5 + 0,5 8 1,5 = 4,5 2 .

Opgave 6
a

Eerst worden de lijnstukken P Q en Q R getekend.
Omdat Q R in vlak B C G F ligt kan die lijn in dat vlak worden verlengd. In het grondvlak snijdt Q R het verlengde van C B in K . In het achtervlak snijdt Q R het verlengde van C G in L . De lijn door K en P is de snijlijn van vlak P Q R met het grondvlak. De lijn door L en evenwijdig aan P Q is de snijlijn van vlak P Q R met het achtervlak. Dit levert de punten S , T en U op de ribben op die ook in vlak P Q R liggen. De gevraagde doorsnede is P Q R S T U .

b

Elke gelijkzijdige driehoek in P Q R S T U heeft zijden van 4 2 cm.
De hoogte ervan is daarom (goniometrie of de stelling van Pythagoras) 2 6 cm.
De oppervlakte van P Q R S T U is dus 6 0 , 5 4 2 2 6 = 24 12 = 48 3 cm2.

c

Verleng E S tot hij het verlengde van F G snijdt in N .
Trek snijlijn N Q . Deze lijn snijdt C G in V . De gevraagde doorsnede is vierhoek E Q V S .

Opgave 7
a

Ze liggen beide in vlak T A C . K ligt op A C en A C ligt in zijn geheel in het grondvlak A B C D .

b

Teken de lijn K P . Die lijn ligt in het grondvlak en in vlak P Q R en snijdt B C in M en D C in L . Trek vervolgens de lijn door L en Q . Die lijn ligt in het achtervlak en snijdt daarom D T in N . P M Q N R is de gevraagde doorsnede.

c

Bekijk de figuur. Maak zelf een nette constructiebeschrijving.

Opgave 8
a

Zie figuur.

b

Wil je dit echt goed doen, dan is het nog behoorlijk lastig!
Bekijk de figuur. Begin met het paarse diagonaalvlak op ware grootte te tekenen. Eén van de diagonalen van dit vlak (rode streepjeslijn) wordt de verticale as van de kubus. Maak de kubus af.
Nu verdeel je voor de vloeren de verticale diagonaal in vier gelijke delen. Er komen dan drie punten op te liggen die op de juiste vloerhoogte liggen. Trek door die punten lijnen loodrecht op de verticale diagonaal en bepaal hun snijpunten met de zijvlakken of hoekpunten van de kubus. Maak met behulp van evenwijdigheid (o.a. aan de gestippelde zijvlaksdiagonalen) de vloeren af.

Opgave 9
a

Δ G H D is een gelijkbenige driehoek met G D = H D = 5 en G H = 4 2 .

b

cos ( H G D ) = 2 2 5 , dus H G D 56 ° .
Daarom is G H D 56 ° en H D G 68 ° .

c

D H en A C verlengen geeft snijpunt K .
A B en D G verlengen geeft snijpunt L .
De lijn door K en L is de gevraagde lijn.

Opgave 10
a

Het makkelijkst gaat dit door een bovenaanzicht te tekenen en daarin de opstaande ribben te halveren.

b

De omtrek is 4 2 + 4 1 2 2 = 8 + 2 2 .

Opgave 11

Verleng A B en Q P tot ze elkaar snijden in K .
K C is een lijn in vlak P Q C en snijdt ribbe A D in L .
De gevraagde doorsnede is vierhoek P Q C L .

Opgave 12

Er zijn zeker twee geschikte manieren om dit te doen:

  • Trek een lijn door R en evenwijdig met P Q . Deze lijn snijdt D F in S . P Q R S is de gevraagde doorsnede.

  • Verleng Q R en C F tot ze elkaar snijden in K . Trek lijn K P . Deze lijn snijdt D F in S . P Q R S is de grvraagde doorsnede.

Opgave 13

Teken lijnstuk A P en een lijn door Q en evenwijdig A P .
Deze lijn snijdt D C in R .
Teken A R en een lijn door P en evenwijdig met A R . Deze lijn snijdt F G in S .
A P S Q R is de gevraagde doorsnede.

Opgave 14
a

A E = A G en dus staat A M ( M is het snijpunt van G E en A F ) loodrecht op G E en dus staat ook A F loodrecht op G E . Een vierhoek waarvan de diagonalen loodrecht op elkaar staan is een vlieger.

b

Hier wordt G E = 1 2 B D = 2 2 door A F loodrecht middendoor gedeeld.
A M = ( 1 2 A C ) 2 + ( 1 2 T S ) 2 = 14 1 4 3,8 .
De lengte van A F kun je bepalen door Δ A C T met daarin A F als verlengde van A M ( M is het midden van T S ) op ware grootte te tekenen. Je meet dan A F (of alleen M F ) in één decimaal nauwkeurig. Nu heb je genoeg informatie om de vlieger te tekenen.

c

tan ( E A F ) = M E A M = 2 14,25 zodat E A F 20,5 ° .
Dus is E A G 41 ° .

Opgave 15

Teken Q G en een lijn door P en evenwijdig met Q G . Deze lijn snijdt C D in R .
De gevraagde doorsnede is P R G Q .

verder | terug