Ruimtelijke figuren > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Hier zie je vooraanzicht en zijaanzicht. Het bovenaanzicht staat bij c.

b

De hoogte van zo'n trapezium is 3 2 + 2 2 = 13 .
De zijden zijn 10 , 6 en 17 dm.
De hoeken zijn 61 ° en 119 ° .

c

In het bovenaanzicht zie je meteen dat de vier schuine opstaande ribben van het middelste deel niet in één punt samenkomen.

d

Er zijn veel goede uitslagen mogelijk. Let vooral op de correcte afmetingen van de trapezia.
Bij twijfel laten controleren!

Opgave 2

De afgesneden kegel heeft een hoogte h waarvoor geldt: 64 46 h = h + 90 , zodat h = 230 mm.
De uitslag van dit koffiebekertje is daarom een sector uit een cirkel met een straal van 310 2 + 32 2 min een sector uit een cirkel met een straal van 230 2 + 23 2 met hetzelfde middelpunt. De sectorhoek is 32 310 2 + 32 2 360 ° 37 ° . En natuurlijk moet je de bodem (een cirkel met een straal van 23 mm) niet vergeten.

Opgave 3
a

Zie figuur.

b

De zijden hebben een lengte van 3 2 + 3 2 = 18 , net als de kortste diagonaal.
Elke ruit bestaat dus uit twee gelijkzijdige driehoeken.
De hoeken zijn daarom 60 ° en 120 ° .

c

Zie de figuur hiernaast.

Opgave 4
a

Zie figuur.

b

F G T K is een vierhoek met G F K = 90 ° , F G = 6 , F K = 8 , F K = 12 en G T = 48 m.
F G T 55 ° , F K T 145 ° en K T G 70 ° .

c

Omdat voorvlak en achtervlak van de schuur evenwijdig zijn, ligt ook C D in vlak C L K .
Teken het snijpunt P van L K en B F en trek P C . Deze lijn snijdt F G in Q .
Teken het snijpunt R van K L en A E en trek R D . Deze lijn snijdt E H in S .
K Q C D S L is de gevraagde doorsnede.

Opgave 5
a

Omdat A S = B S = C S = D S = E S = F S = 4 cm, moet A T > 4 cm om een piramide te krijgen.

b

A T = 6 2 + 4 2 = 52 cm.

c

De doorsnede door M wordt een gelijkbenige driehoek met een basis van 4 3 en een hoogte van 3 cm. De doorsnede door N is eenzelfde driehoek.
De doorsnede door S wordt een gelijkbenige driehoek met een basis van 4 3 en hoogte S T = 6 cm.

Opgave 6De vijf regelmatige lichamen
De vijf regelmatige lichamen
a

Dit is een echt pittige opgave, beschouw hem als een uitdaging!

b

Tetraëder: h = 1 3 r 6 .
Kubus: h = r .
Octaëder: h = r 2 .

c

Alle grensvlakken zijn regelmatige veelhoeken. De hoeken daarvan zijn 60 ° (bij driehoeken), 90 ° (bij vierhoeken), 108 ° (bij vijhoeken), 120 ° (bij zeshoeken), etc. De hoeken om elk hoekpunt van de figuur moeten samen kleiner zijn dan 360 ° , anders krijg je geen ruimtelijke figuur. Verder komen er in zo'n hoekpunt altijd 3 of meer vlakken bij elkaar. Het aantal mogelijkheden is dus beperkt:

  • Komen er drie (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een tetraëder (regelmatig viervlak).

  • Komen er vier (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een octaëder (regelmatig achtvlak).

  • Komen er vijf (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een icosaëder (regelmatig twintigvlak).

  • Komen er drie vierkanten in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een kubus.

  • Komen er drie regelmatige vijfhoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een dodecaëder (regelmatig twaalfvlak).

Alle andere mogelijkheden leveren 360 ° of meer op voor de hoeken rond elk hoekpunt...

d

Zie www.ics.uci.edu/~eppstein/junkyard/euler/ voor 19 bewijzen van de formule van Euler (Engelstalig).

Opgave 7Tafeltje
Tafeltje
a

Het bovenaanzicht wordt een vierkant met zijden van 40  mm en de twee diagonalen er in.
Bij elk hoekpunt en het snijpunt van de diagonalen komen twee letters: P en Q bij het snijpunt van de diagonalen en verder bij elk hoekpunt de letters van de punten die recht boven elkaar liggen.

b

P ligt 46 13 = 33 cm boven het midden van het grondvlak. De lengte van A P is 20 2 + 20 2 + 33 2 . De lengte van A F is 40 2 + 46 2 . De gevraagde lengte is 8 1889 + 8 3716 835 cm.

c

De lengte van P Q is 46 2 13 = 20 .
Q S : S G = P Q : C G = 20 : 46 (of Q S : S G = Q M : M N = 10 : 23 , waarbij M en N de middens zijn van respectievelijk P Q en E G ). Q S = 20 66 1889 geeft 132  mm (of 13,2 cm).

(bron: herexamen wiskunde B1,2 havo 2000, opgave 5)

Opgave 8Showmodel
Showmodel
a

De oppervlakte van de hele kubus is 6 100 2 = 60000 cm2. De oppervlakte van (bijvoorbeeld) Δ H P Q is 1 2 20 2 = 200 cm2. De gevraagde oppervlakte is 60000 3 200 = 59400 cm2.

b

Zie figuur.

c

B H = 100 3 en de hoogte van viervlak H . P Q R is H Z (met Z zwaartepunt van driehoek P Q R ). De zwaartelijnen van Δ P Q R zijn 10 6 en P Z = 20 3 6 . H Z 2 = 20 2 ( 20 3 6 ) 2 , dus H Z = 20 3 3 . De hoogte van B boven de sokkel is 100 3 20 3 3 161,66 .
161,66 + 20 is minder dan 185 (cm).

(bron: examen wiskunde B1,2 havo 2001, opgave 5, aangepast)

Opgave 9Etagère
Etagère
a

Je krijgt drie gelijkbenige rechthoekige driehoeken met rechthoekszijden van 5 cm.

b

De afstand van K tot de muur is gelijk aan 3 A L . A L = 12,5 2 17,68 . De gevraagde afstand is 53 cm.

c

De grijze (rechthoekige) driehoeken hebben een hoek van 60 ° bij de hoekpunten S , T en U . De rechthoekszijde van een gearceerde driehoek die bij een hoekpunt ligt, is 25 tan ( 60 ° ) . De schuine zijde van een gearceerde driehoek is 25 sin ( 60 ° ) .
S T = 25 + 25 sin ( 60 ° ) + 25 tan ( 60 ° ) 68 cm.

(bron: herexamen wiskunde B1,2 havo 2004, opgave 3, aangepast)

verder | terug