Oppervlakte en inhoud > Totaalbeeld
12345Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

De kap bestaat uit een balk van 10 bij 8 bij 1, een balk van 6 + 3 bij 6 bij 4 en vier kwartpiramides die je kunt samenvoegen tot een piramide met grondvlak 4 bij 4 en hoogte 3. (Het middenstuk is geen afgeknotte piramide!)
Inhoud = 10 8 1 + ( 6 + 3 ) 6 4 + 1 3 4 4 3 = 312 dm3.

b

Opp = 2 10 1 + 2 8 1 + 2 1 2 ( 10 + 6 ) 13 + 2 1 2 ( 8 + 4 ) 13 + 2 6 6 + 2 6 4 = 156 + 28 13 dm2.

Opgave 2

Het bekertje is een afgeknotte kegel, waarvan het weggehaalde deel een kegel is met een hoogte h waarvoor h h + 90 = 46 64 . Daaruit volgt: h = 230 mm.
De inhoud van het bekertje is 1 3 π 32 2 310 - 1 3 π 23 2 230 205010 mm3 en dat is ongeveer 205 cm3, dus 0,205 liter.
De oppervlakte aan plastic is π 32 32 2 + 310 2 - π 23 23 2 + 210 2 + π 23 2 16290 mm2.

Opgave 3

I ( kogeltje ) = 4 3 π 2 3 = 32 3 π
I ( ring ) = π 10 2 4 - π 6 2 4 = 256 π
I ( vet ) = 256 π - 8 32 3 π = 170 2 3 π
Het percentage aan vet is 66 2 3 .

Opgave 4

De straal van een tennisbal is r . De drie ballen hebben dan samen een volume van 3 4 3 π r 3 = 4 π r 3 .
De koker heeft een volume van π r 2 6 r = 6 π r 3 .
Dus 2 6 deel is lucht, dat is 33 1 3 %.

Opgave 5
a

De binnenkant van de fruitbak is een afgeknotte kegel met een hoogte van 160 cm. De hoeveelheid plastic is π 20 2 41 - ( 1 3 π 20 2 160 - 1 3 π 15 2 120 ) = 4066 2 3 π 12776 cm3.

b

Het gewicht is ongeveer 6388 gram.

Opgave 6

De hoogte van het bovenste deel van de piramide is 8 12 = 2 3 deel van de hele piramide. De inhoud van het bovenste deel is daarom ( 2 3 ) 3 = 8 27 deel van de hele piramide. De gewichten van beide delen verhouden zich als 8 : 27.

Opgave 7
a

1 2 4 4 2 + 1 3 10 4 = 29 1 3

b

Zie figuur hieronder.

c

Zie figuur bij c.

d

Zie punt P in de uitslag. C S = 8 , C T = 6, S T = 8 2 + 6 2 = 10 , C P = 6 10 8 = 4,8 .
P F = 4,8 2 + 6 2 7,68 . Dus P F 76,8 cm en een stang van 75 cm is te kort.

Opgave 8De Meeh-coëfficiënt
De Meeh-coëfficiënt
a

G = 1,5 r 3 en H = 6 r 2 dus H = 6 ( ( G 1,5 ) 1 3 ) 2 4,58 G 2 3 .

b

G = 1,5 4 3 π r 3 en H = 4 π r 2 dus H = 4 π ( ( G 2 π ) 1 3 ) 2 3,69 G 2 3 .

c

G = 1,5 π r 3 en H = 4 π r 2 dus H = 4 π ( ( G 1,5 π ) 1 3 ) 2 4,47 G 2 3 .

d

Zie de voorgaande antwoorden. De Meeh-coëfficiënten van deze voorwerpen zijn laag, want ze hebben een vrijwel ideale vorm.

Opgave 9Voetstuk
Voetstuk
a

De gevraagde hoek is gelijk aan A B H in de rechter figuur in de opgave. tan ( A B H ) = 40 20 = 2 dus gevraagde hoek is ongeveer 63 °.

b

Zie de verkleinde figuur hieronder.

c

G H = 10 2 . De omtrek van de achthoek is 4 10 2 + 4 40 217 . Er is ongeveer 500 217 = 283 cm lint over.

d

De vier lange zijden hebben een lengte van 85 cm. De vier korte zijden hebben een lengte van 2,5 2 cm. De totale omtrek is (afgerond) 354 cm. Er blijft 146 cm lint over.

e

De afstand van lijn A B tot lijn F G is 40 2 + 20 2 = 2000 . De oppervlakte van vierhoek A B G F is 70 2000 . De totale oppervlakte is 4 70 2000 12522 cm2.

(bron: examen wiskunde B1,2 havo 2003, opgave 1)

Opgave 10Koffiefilter en koffiefilterhouder
Koffiefilter en koffiefilterhouder
a

sin ( 1 2 C M D ) = 3 4,8 , dus C M D 77 ° .

b

Punt M tekenen uitgaande van de ligging van lijnstuk A B . Dan de cirkelboog C D tekenen en de tekening verder afmaken (hoek van 77 ° of spiegeling in lijn M D gebruiken).

c

D F = 10,5 2 - 9,9 2 ) 3,5 . De middellijn C D is 2 ( 3 + 3,5 ) = 13,0 cm.

d

Op eenderde deel van de hoogte is P Q gelijk aan 4 1 3 . Op eenderde deel van de hoogte is Q R gelijk aan 4. De oppervlakte is 4 1 3 4 + π ( 2 1 6 ) 2 32 cm2.

(bron: examen wiskunde B1,2 havo 2004)

Opgave 11Kaas
Kaas
a

De oppervlakte van de rechthoek is 30 10 = 300 cm2. De oppervlakte van de twee halve cirkels is samen π 5 2 79 cm2. De oppervlakte van de vlakke zijkant is 379 cm2.

b

De hoogte van een rechthoekige driehoek met schuine zijde 20 en basishoek 40° moet worden berekend. De hoogte is 20 sin ( 40 ° ) 12,9 . De binnenkant van het doosje moet minimaal 13 cm hoog zijn.

c

1 6 π 8 2 + 1 6 π 2 d 8 2 + 1 4 π d 2 8 = 5000 geeft 2 π d 2 + 10 2 3 π d + 10 2 3 π - 5000 = 0 .
Deze vergelijking kun je oplossen met de a b c -formule. Dit geeft d -34,4 d 21,9 .
De totale diameter van een kaas is (ongeveer) 21,9 + 2 4 = 29,9 cm en 350 29,9 11,7 dus er passen maximaal 11 kazen naast elkaar.

d

d = 0 en h = 2 r invullen in de gegevens formule geeft V = 4 3 π r 3 .

(bron: herexamen wiskunde B havo 2009, opgave 1)

verder | terug