Lineaire verbanden > Lineaire modellen
12345Lineaire modellen

Verwerken

Opgave 8

In dit assenstelsel staan vier grafieken van lineaire functies.

Stel bij elk van deze functies het functievoorschrift op.

Opgave 9

Stel een vergelijking op van de rechte lijn l die wordt beschreven door:

a

l gaat door de punten ( 30 , 68 ) en ( 34 , 56 ) .

b

l gaat door de punten ( -2 , 100 ) en ( -3 , 100 ) .

c

l heeft richtingscoëfficiënt 0,5 en gaat door ( -2 , 4 ) .

d

l is de x -as.

e

l is de y -as.

Opgave 10

Bereken algebraïsch het snijpunt van de lijnen l door P ( 13 , 8 ) en Q ( 43 , 48 ) en m door R ( 43 , 28 ) en T ( 23 , 38 ) .

Opgave 11

Voor gassen geldt de wet van Gay-Lussac. Het volume V (in m3) van een bepaalde hoeveelheid gas bij een bepaalde druk hangt af van de temperatuur T (in °C). Er geldt:
V ( T ) T + 273 = V ( 0 ) 273
waain -273 °C het absolute nulpunt is en V ( 0 ) het volume bij 0 °C is.

a

Herschrijf deze formule tot: V ( T ) = V ( 0 ) ( 1 + 1 273 T ) .

b

Leg uit dat er sprake is van een lineair model. Welke aanname moet je doen wil dat model geldig zijn? Welk domein moet je kiezen?

c

Neem V ( 0 ) = 1 m3 en breng de bijbehorende grafiek in beeld. Schrijf de geschikte vensterinstellingen op.

d

Welk volume heeft dit gas bij kamertemperatuur?

e

Bij welke temperatuur is het volume 1,5 keer zo groot geworden?

Opgave 12

Bij een éénparige beweging beweegt een voorwerp met een constante snelheid langs een rechte baan. In de natuurkunde wordt dat aangegeven met de formule:
s ( t ) = s ( 0 ) + v t
waarin s ( t ) de afgelegde weg (in m) na t seconden is.

a

Wat stelt s ( 0 ) voor? Wat stelt v voor?

b

Neem s ( 0 ) = 0 en v = 20 m/s voor een bepaald voorwerp. Breng de bijbehorende grafiek van s ( t ) in beeld.

c

Een tweede voorwerp heeft 400  m voorsprong en beweegt langs dezelfde baan met een snelheid van 15  m/s. Geef de formule die bij de beweging van dit voorwerp past en breng de bijbehorende grafiek in beeld.

d

Bereken op welk tijdstip het eerste voorwerp het tweede heeft ingehaald.

Opgave 13

Bij een eenparig versnelde beweging beweegt een voorwerp met een constante versnelling a (in m/s2) langs een rechte baan. In de natuurkunde wordt dat aangegeven door:
v ( t ) = v ( 0 ) + a t
waarin v ( t ) de snelheid (in m/s) na t seconden is.

a

Wat stelt v ( 0 ) voor?

b

Een voorwerp vertrekt met een beginsnelheid van 40  m/s. De constante versnelling is ongeveer 10  m/s2. Na hoeveel seconden beweegt het met een snelheid van 350 m/s?

c

Om een voorwerp met een massa m van 1000  kg dat met een constante snelheid van 40  m/s beweegt tot stilstand te brengen, wordt een bepaalde remkracht F (in newton) uitgeoefend. Het voorwerp moet binnen 8 seconden tot stilstand komen. Er geldt F = m a met F in newton, m in kg en a de versnelling in m/s2. Bereken de grootte van de remkracht F .

verder | terug