Discrete kansmodellen > Niet binomiaal
123456Niet binomiaal

Testen

Opgave 16

In een vaas zitten vijf balletjes genummerd `2` , `4` , `6` , `8` en `10` . Er worden zonder teruglegging twee balletjes uit de vaas getrokken. Stochast `V` is het verschil van de nummers van de twee balletjes.

a

Stel de kansverdeling van `V` op en teken het bijbehorende kanshistogram.

b

Bereken de verwachtingswaarde, de variantie en de standaardafwijking en geef de verwachtingswaarde en de standaarddeviatie in het kanshistogram aan.

Opgave 17

Bij een experiment heb je de beschikking over `5` vrouwelijke en `5` mannelijke proefpersonen. Je verdeelt ze willekeurig in twee groepen `A` en `B` van ieder vijf personen.

a

Hoe groot is de kans dat in groep `A` minstens `4` vrouwen terecht komen? Bereken deze kans met een hypergeometrisch kansmodel en benader hem daarna met een binomiaal kansmodel.

b

Welke van beide antwoorden op vraag a is de juiste? Is er veel verschil tussen beide? Verklaar je antwoord.

Opgave 18

Op zaterdagavond zit Jos, die iedere week meespeelt in de Lotto, gespannen voor de t.v. om de trekking van de `6` getallen mee te maken. (Het zogenaamde reservegetal laten we even buiten beschouwing.) Er zitten 41 balletjes met daarop de getallen `1` tot en met `41` in een ronddraaiende trommel waaruit er telkens één wordt getrokken.

a

Hoe groot is de kans dat er zes even nummers worden getrokken?

b

Als er twee even nummers zijn getrokken, hoe groot is dan nog de kans dat de volgende vier balletjes ook een even nummer hebben?

c

Hoe groot is de kans, dat elk van de zes getrokken getallen kleiner is dan 15?

Jos heeft de nummers `5` , `10` , `15` , `20` , `25` en `30` op zijn formulier aangekruist.

d

Hoe groot is de kans dat hij ze alle zes goed heeft?

verder | terug