Een auto rijdt met één liter benzine een afstand van 12 km.
Als je de weet, kun je de zo uitrekenen:
is 12 maal .
De formule is: .
Om bij deze formule een grafiek te tekenen, maak je eerst een tabel.
Je kiest voor getallen, dit is de invoervariabele.
Je rekent telkens erbij uit, is de uitkomstvariabele.
(liter) | 0 | 10 | 20 | 30 | 40 | 50 |
(km) | 0 | 120 | 240 | 360 | 480 | 600 |
Bij de tabel teken je een passende grafiek.
De uitkomstvariabele komt altijd op de verticale as.
Kijk eerst naar de getallen in de tabel, zodat je goede schaalverdelingen kunt maken!
Als je voor de invoervariabele een getal invoert, vervang je in de formule de invoervariabele
door dat getal. Dit heet substitueren.
Bekijk de
Wat is het verschil tussen de invoervariabele en de uitkomstvariabele in een formule?
Waarom is hier een logische keuze voor de invoervariabele?
Ga zelf na dat de tabel klopt en dat de bijbehorende grafiek juist is.
Substitueer het getal voor . Ga na dat bij de uitkomst een punt van de grafiek hoort.
Gebruik de grafiek en de formule uit de
Bepaal met behulp van de grafiek de afstand die deze auto kan rijden als er nog liter benzine in de tank zit.
Bereken deze waarde nauwkeurig met behulp van de formule.
Waarom is in dit geval aflezen uit de grafiek eigenlijk zinvoller dan nauwkeurig berekenen met de formule?