Het diagonaalvlak `ACGE` in deze balk heeft in werkelijkheid de vorm van een rechthoek. De breedte van dit diagonaalvlak is gelijk aan de lengte van lijnstuk `AE` . De lengte van dit diagonaalvlak is gelijk aan de lengte van de diagonaal `AC` van grensvlak `ABCD` . Om het diagonaalvlak te kunnen tekenen zoals het er in werkelijkheid uitziet, moet je de lengte van `AC` meten. En daarvoor teken je eerst `ABCD` zoals hij in werkelijkheid is: een rechthoek van `6` bij `3` . Dat heet "op ware grootte tekenen" .
In rechthoek `ACGE` kun je nu de lichaamsdiagonaal `AG` meten.
Voor de balk `ABCD.EFGH` geldt `AB = 5` cm, `BC = 4` cm en `CG = 3` cm. Je wilt de lengte van lichaamsdiagonaal `AG` bepalen.
In welke diagonaalvlakken ligt `AG` ?
Om een diagonaalvlak op ware grootte te tekenen, moet je eerst een geschikt zijvlak op ware grootte tekenen. Teken daarna een geschikt diagonaalvlak op ware grootte.
Bepaal de lengte van lichaamsdiagonaal `AG` in mm nauwkeurig.
Bepaal door meten de lengte van een diagonaal in een grensvlak en van een lichaamsdiagonaal in een kubus met ribben van `1` cm.
Een pakje drinken heeft de vorm van een balk van `5,5` cm bij `4,0` cm bij `9,5` cm. Hoe lang (in mm nauwkeurig) moet het rietje minstens zijn?
Van piramide
`ABCD.T`
is het grondvlak
`ABCD`
een vierkant met zijden van
`4`
cm. De top
`T`
van de piramide ligt
`6`
cm boven het snijpunt
`S`
van de diagonalen van
`ABCD`
. Je wilt een uitslag van deze piramide maken.
Teken het grondvlak van de piramide op ware grootte en meet de lengte van `AC` .
Teken diagonaalvlak `T A C` op ware grootte en bepaal de lengte van de ribbe `AT` van de piramide.
Hoe kun je nu met behulp van je passer de uitslag afmaken? Maak hem zo nauwkeurig mogelijk af.