Je kunt de grootte van een hoek precies meten, bijvoorbeeld met een doorzichtige kompasroos of met je geodriehoek.
Een kompasroos is verdeeld in `360` gelijke delen die graden heten. Je ziet de schaalverdeling op de cirkel lopen van `0` tot `360` graden. De `0` is niet neergezet, want hij staat op dezelfde plaats als de `360` . Je schrijft `1` graad als `1^@` .
Op je geodriehoek staat een halve kompasroos, de gradenboog.
Als je helemaal ronddraait, leg je
`360^@`
af: een volle hoek is
`360^@`
.
Dit betekent:
een rechte hoek is een kwart van zo'n volle hoek, dus `90^@` ;
een gestrekte hoek is de helft van een volle hoek, dus `180^@` ;
een scherpe hoek ligt tussen de `0^@` en de `90^@` in;
een stompe hoek ligt tussen `90^@` en `180^@` in.