Je bepaalt de omtrek van een figuur door hem "om te trekken" en de lengte van de buitenrand te meten. Dat doe je door van alle stukken buitenrand de lengte te meten (of, bij kromme lijnen, te schatten) en vervolgens deze lengtes bij elkaar op te tellen.
De gemeten lengtes geef je aan in een afgesproken lengte-eenheid (bijvoorbeeld in centimeter).
Soms zijn roosterfiguren op schaal getekend. Dan staat er bij het rooster welke eenheid de breedte van een hokje voor moet stellen, bijvoorbeeld `1` kilometer. In dat geval moet je de gemeten lengte omrekenen.
De omtrek van een cirkel kun je berekenen vanuit de diameter van de cirkel:
omtrek cirkel `= pi xx` diameter cirkel
of
omtrek cirkel `= 2pi xx` straal cirkel
Hierin is `pi = 3,14159265...` het getal "pi" .