De uitspraken hebben te maken met breuken. Kijk maar.
Uitspraak:
"1 van de 3 kinderen komt slaap tekort"
.
Dus
`1/3`
deel van de kinderen komt slaap tekort. En
`2/3`
deel van de kinderen heeft slaap genoeg.
Uitspraak:
"2 van 3 Nederlanders kijkt digitale televisie"
.
Dus
`2/3`
deel van de Nederlanders kijkt wel digitale televisie. En
`1/3`
deel van de Nederlanders kijkt geen digitale televisie.
Uitspraak:
"Zeven van de tien meisjes zijn verliefd"
.
Dus
`7/10`
deel van de meisjes is verliefd. En
`3/10`
deel van de meisjes is niet verliefd.
Schrijf de volgende zinnen met een breuk.
Een half uur.
Een kwart pizza.
Henry heeft vijfachtste deel van zijn pannenkoek op.
In de klas dragen twee van de zeven leerlingen een bril.
Schrijf de antwoorden als breuk.
3 van de 5 leerlingen komen met de fiets naar school.
Welk deel van de leerlingen komt met de fiets?
Welk deel van de leerlingen komt niet met de fiets naar school?
Van een taart met 12 punten worden 7 punten opgegeten.
Welk deel van de taart blijft er over?
Elf van de vijftien brugklassers hebben een voldoende voor wiskunde.
Welk deel van de brugklassers heeft een onvoldoende?