`1` rood vierkantje is `1/12` deel. Dat wil zeggen `1` van de `12` vierkantjes is rood gekleurd.
`2`
rode vierkantjes is
`2/12`
deel. Dus
`2`
van de
`12`
vierkantjes zijn rood.
Je kunt
`2/12`
vereenvoudigen door de noemer en teller
door
`2`
te delen.
`2/12 = (2:2)/(12:2)= 1/6`
De breuk
`2/12`
is gelijk aan
`1/6`
.
`3`
rode vierkantjes is
`3/12`
deel. Dus
`3`
van de
`12`
vierkantjes zijn rood.
Je kunt
`3/12`
vereenvoudigen door de noemer en
teller door
`3`
te delen.
`3/12 = (3:3)/(12:3)=1/4`
De breuk
`3/12`
is gelijk aan
`1/4`
.
Breuken zien er soms anders uit, maar zijn toch even groot.
Bijvoorbeeld:
`1/2 = 2/4 = 3/6 = 4/8 = 5/10 = 6/12`
`1/3 = 2/6 = 3/9 = 4/12 = 5/15 = 6/18`
`1/4 = 2/8 = 3/12 = 4/16 = 5/20 = 6/24`
Welk deel van de cirkel is gekleurd?
Vereenvoudig het antwoord van a.
Welke breuk is gelijk aan `6/16` ?
`3/4`
`3/8`
`6/8`
Welke breuk is gelijk aan `4/100` ?
`2/10`
`1/50`
`1/25`
Vereenvoudig de breuken.
`8/12`
`18/24`
`25/60`
`200/700`
Vereenvoudig de breuken.
`6/10`
`21/35`
`420/840`
`555/888`
Vul het juiste getal in.
`2/5 = (...)/40`
`5/11 = (...)/66`
`6/7 = 36/(...)`
`4/(...) = 8/50`
Een taart met 16 punten wordt verdeeld. Jan krijgt `3/8` deel, Perry krijgt `5/16` deel en Henk krijgt `1/4` deel. De rest wordt voor morgen bewaard. Wie heeft het grootste deel van de taart opgegeten?
Marike heeft van haar pizza `2/3` deel opgegeten. Selma heeft van haar pizza `5/6` deel opgegeten. Wie heeft het grootste deel van haar pizza opgegeten?