Het gebruik van formules is een betrekkelijk recente "uitvinding".
De Franse amateurwiskundige François Viète (1540 - 1603) was de eerste die een systematische symbolische notatie voor algebraïsche problemen
bedacht. Hij gebruikte letters voor onbekenden: klinkers voor variabelen en medeklinkers
voor constanten (die hij als eerste coëfficiënten noemde). Zijn bijdrage aan de theorie
van het oplossen van vergelijkingen is mede daardoor heel groot, want voor die tijd
moesten alle oplossingsmethoden in woorden worden omschreven...
Al eerder had de theoloog Nicole d'Oresme (1323 - 1382) voor zijn natuurkundige onderzoekingen de grafiek uitgevonden. Maar pas nadat René Descartes (1596 - 1650) de beschrijving van rechte en kromme lijnen met behulp van formules bedacht, werd
het gebruik van grafieken zoals wij die tegenwoordig kennen langzamerhand gemeengoed.
Descartes gebruikte voor variabelen letters achterin het alfabet (vaak , en ) en voor constanten letters voor in het alfabet. Dat doen wiskundigen tegenwoordig
nog steeds...
Daarom weet je dat de formule een (lineair) verband beschrijft tussen en , waarin en constanten zijn.