Logaritmische functies > Logaritmische schaal
123456Logaritmische schaal

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

De schaalverdeling op de verticale as loopt niet gelijkmatig op: tussen 1 en 10 zit evenveel afstand als tussen 10 en 100.

b

Doen, je moet een rechte lijn krijgen.

Opgave 2
a

Nee, tussen 1 en 10 zit een kleinere afstand dan bijvoorbeeld tussen 10 en 100.

b

B ( 5 ) = 19200 en B ( 10 ) = 614400 .

c

Zie tabel.

t 0 1 2 3 4 5 ... 15
log ( B ) 2,78 3,08 3,38 3,68 3,98 4,28 ... 7,29
d

Doen.

e

log ( B ) = log ( 600 2 t ) = log ( 600 ) + log ( 2 t ) = log ( 600 ) + t log ( 2 ) .
De grafiek wordt een rechtelijn door ( 0 , log ( 600 ) ) en met richtingscoëfficiënt log ( 2 ) .

Opgave 3
a

Zie tabel.

x 0 1 2 3 4 5 ... 15
log ( y ) 0,30 0,78 1,26 1,73 2,21 2,69 ... 7,46
b

Op de verticale as krijg je:

log ( y ) 0 1 2 3 4 5 6 7
y 10 0 10 1 10 2 10 3 10 4 10 5 10 6 10 7
c

Aflezen: f ( 10 ) 120000 . GR: f ( 10 ) = 118098 .

d

log ( y ) = log ( 2 3 x ) = log ( 2 ) + x log ( 3 ) .

Opgave 4
a

Zie figuur.

b

Zie figuur.

c

Zie figuur.

d

Zie figuur.

e

a = 10 3,5 3162,3

Opgave 5
a

Doen, als het goed is krijg je een rechte lijn.

b

log ( N ) = log ( 12000 0,8 t ) = log ( 12000 ) + t log ( 0,8 ) .

Opgave 6

log ( y ) = log ( b g x ) = log ( b ) + x log ( g ) .
Omgekeerd:
log ( y ) = a x + b geeft y = 10 a x + b = 10 a x 10 b = 10 b ( 10 a ) x = B g x .

Opgave 7
a

A ( 2 ) 10 2,1 126 en A ( 10 ) 10 3,25 1778 .

b

A ( t ) = b g t geeft A ( 2 ) 126 = b g 2 en A ( 10 ) 1778 = b g ( 10 ) .
Hieruit volgt: g 8 1778 126 14,13 en g 14,13 1 / 8 1,4 .
En zo vind je dezelfde formule als in Voorbeeld 2.

c

A ( 0 ) = b

Opgave 8
a

( 0 , 10 0 ) = ( 0 , 1 )

b

Lees af de punten ( -4 , 1000 ) en ( 5 ; 0,01 ) .
Dus N ( -4 ) = b g -4 = 1000 en N ( 5 ) = b g 5 = 0,01 .
Hieruit volgt: g 9 = 0,01 1000 = 0,00001 zodat g = 0,00001 1 / 9 0,28 .
Je vindt na invullen: b 5,99 . Dus N ( t ) 6 0,28 t .

c

N ( t ) = 1 geeft 0,28 t 0,167 en dus t 0,28 log ( 0,167 ) 1,40 . Het snijpunt wordt ongeveer ( 1,40 ; 1 ) .

d

N ( t ) > 0 voor elke t .

Opgave 9
a

35 = 20 log ( p 0,00002 ) geeft p = 0,00002 10 35 / 20 0,0011 Pa.

b

55 = 20 log ( p 0,00002 ) geeft p = 0,00002 10 55 / 20 0,0112 Pa.
95 = 20 log ( p 0,00002 ) geeft p = 0 , 00002 10 95 / 20 1,1247 Pa.
Dat is samen 1,1359 Pa en dat is 20 log ( 1,1359 0,00002 ) 95,1 dB, dus nauwelijks meer dan de drilboor alleen.

c

110 = 20 log ( p 0,00002 ) geeft p = 0,00002 10 110 / 20 6,3246 Pa.
130 = 20 log ( p 0,00002 ) geeft p = 0,00002 10 130 / 20 63,2456 Pa.
Dus 10 keer zo groot.

Opgave 10
a

A ( t ) = 80000 1,06 t

b

Doen.

c

Schatting: ongeveer 190000, GR geeft A ( 15 ) 191725 .

Opgave 11
a

Zie tabel.

t 0 1 2 3 4 5 6
log ( N ) 1,70 1,92 2,15 2,37 2,60 2,83 3,05

b

Ja, je krijgt ongeveer een rechte lijn door ( 0 ; 1,70 ) en ( 4 ; 2,60 ) ) . Omdat de grafiek van log ( N ( t ) ) bij benadering een rechte lijn is, is N ( t ) bij benadering een exponentiële functie.

c

log ( N ) 1,70 + 0,22 t

d

N ( t ) 10 1,70 + 0,22 t = 10 1,70 ( 10 0,22 ) t 50 1,66 t

Opgave 12
a

Voor V ( t ) = b g t geldt: V ( 0 ) = 2 = b g 0 en V ( 5 ) = 6 = b g 5 .
Dit levert op: b = 2 en g 5 = 6 2 = 3 , zodat g 1,25 . Een passende formule is V ( t ) 2 1,25 t .

b

V ( t ) = 10 geeft 1,25 t = 5 en dus t = 1,25 log ( 5 ) 7,21 .

c

V ( t ) = 1 geeft 1,25 t = 0,5 en dus t = 1,25 log ( 0,5 ) 3,11 .

Opgave 13
a

Bij de maatbolletjes staan machten van 10.

b

log ( m ) 1,1 en log ( P ) 2,4 .

c

log ( P ) = a log ( m ) + b door ( 1,1 ; 2,4 ) en ( 2,9 ; 2,0 ) .
Dit geeft a = -0,4 1,8 -0,22 en b 2,64 , dus log ( P ) -0,22 log ( m ) + 2,64 .

d

P 10 -0,22 log ( m ) + 2,64 = ( 10 log ( m ) ) -0,22 10 2,64 440 m -0,22 .

Opgave 14
a

10 1,1 12,59

b

Zie figuur.

c

Zie figuur.

d

Zie figuur.

Opgave 15
a

Doen.

b

De punten liggen ongeveer op een rechte lijn door ( 0 , 40 ) en ( 4 , 200 ) .

c

Punten liggen ongeveer op een rechte lijn, dus exponentiële groei.

d

N ( t ) = 40 1,495 t met t in weken.

verder | terug