Voorbeelden van haakjes wegwerken zijn:
`text(-)2 *(x-y)=text(-)2 *x-text(-)2 *y=text(-)2 x+2 y`
`2x^2*(x^3-5x)=2x^2*x^3-10x^2*x=2x^5-10x^3`
`2 -(x-5 )=2 -x-text(-)5 =2 -x+5 =7 -x`
`(x+3 )(x-5 )=(x+3 )(x+ text(-)5 )=x*x+x*text(-)5 +3 *x+3 *text(-)5 =x^2-2 x-15`
Denk na vóór je haakjes wegwerkt. Bijvoorbeeld: aan de uitdrukking `(x-5)^2` zie je gemakkelijk dat die gelijk is aan `0` als `x=5` . Werk je de haakjes weg, dan krijg je de uitdrukking `x^2-10x+25` en zie je dat een stuk minder snel.
Pas ook goed op met de volgende berekening (waar staan de haakjes?):
Goed: `(x + 6) /2 = x/2 + 6/2 = 1/2 x + 3`
Fout: `6/ (x + 2) = 6/x + 3`
Bij de eerste breuk moet je zowel
`x`
als
`6`
door
`2`
delen.
Met een getalvoorbeeld kun je zien dat de tweede breuk niet goed is uitgewerkt.
Kies je bijvoorbeeld
`x=1`
, dan zou de uitkomst
`6/(1+2)=2`
moeten zijn en niet
`6/1+3=9`
.
Bekijk
`3 x * ( x - 2 y )`
`2 a - ( 9 a + 6 )`
`0,5 p * 100 p - p * ( 20 p + 100 )`
`text(-)5 p^3 ( p^2 - 3 p^3 )`
`0,5x*(10x-3)-5x^2`
`(3(x+2)+6)/3`
Werk in de uitdrukkingen de haakjes weg en schrijf zo kort mogelijk.
`( x + 2 ) * ( x + 4 )`
`2 ( b + 4 ) ( b - 2 )`
`( l + 3 ) (l- 3)`
`( 5 c - 4 ) ^2`