Gegeven zijn de functies `f ( x ) = 2 x ( x - 10 ) ^2` en `g ( x ) = 8 x` .
Bereken `f ( 5 )` en `f ( text(-)5 )` .
Bepaal de nulpunten van `f` . Schrijf op bij welke vensterinstellingen de grafieken van beide functies goed in beeld komen.
Bereken de coördinaten van de snijpunten van beide grafieken.
Bekijk de drie grafieken in het `O x y` -assenstelsel van een grafische rekenmachine.
Bij welke van deze grafieken is `y` een functie van `x` ?
A
B
C