Je ziet de punten `P ( 10 , 210 )` en `Q ( 30 , 300 )` . Stel een functievoorschrift op voor de functie waarvan de grafiek een rechte lijn is die door de punten `P` en `Q` gaat.
Er is sprake van een lineaire functie
`f`
met
`f(x) = ax + b`
.
Je zoekt daarom het hellingsgetal (
`a`
) en het begingetal (
`b`
).
`b`
is de functiewaarde bij
`x= 0`
.
Vergelijk de twee gegeven punten van de grafiek.
Bij een toename van
`x`
met
`30 - 10 = 20`
hoort een toename van
`y`
met
`300 - 210 = 90`
. Dus bij een toename van
`x`
met
`1`
hoort een toename van
`y`
met
`90/20 = 4,5`
. Daarom is het hellingsgetal
`4,5`
.
De functiewaarde bij
`0`
is niet bekend.
De functie heeft een voorschrift als
`f ( x ) = 4,5 x + b`
.
Omdat
`f ( 10 ) = 210`
geldt:
`210 = 4,5 * 10 + b`
. En dit geeft
`b = 165`
.
Dus het functievoorschrift is
`f ( x ) = 4,5 x + 165`
.
Stel een functievoorschrift op voor de functie waarvan de grafiek een rechte lijn is die door de punten `P(text(-)2, 10)` en `Q(6, 82)` gaat.
Bekijk in
Stel voor elk van deze functies een passend voorschrift op en bereken algebraïsch
het snijpunt van beide lijnen.