Statistiek > Ordenen
123456Ordenen

Uitleg

Na een onderzoek heb je meestal veel gegevens. Je zult moeten sorteren en samenvatten. Het maken van een turftabel is een goede manier om een overzicht te krijgen. In een turftabel begin je met het opschrijven van de lijst met mogelijke waarnemingen. Naast elke mogelijke waarneming geef je met streepjes ("turven") aan hoe vaak hij voor komt.
Op het eind vervang je die streepjes door het aantal, de absolute frequentie. Je krijgt dan een frequentietabel, met een frequentieverdeling.
Deel je de frequentie door het totaal aantal waarnemingen dan vind je de fractie van die waarneming. De fractie kun je ook uitdrukken in een percentage.
In beide gevallen spreek je van de relatieve frequentie.

Hier zie je hoe van de drie hoofdcategorieën vingerafdrukken een frequentietabel kan worden gemaakt.

linker duimafdruk aantal abs.freq. fractie rel.freq.
lus ||||| ||| 8 8 25 = 0,32 32%
boog ||||| ||||| | 11 11 25 = 0,44 44%
kring ||||| | 6 6 25 = 0,24 24%

Vaak heb je met veel verschillende waarnemingen te maken. Veel ervan hebben frequentie 1. Je maakt dan een klassenindeling. Zorg dat je ongeveer 10 klassen krijgt om mee te werken.

Is het kleinste meisje 1,51 m is en het langste 1,98 m, kun je klassen maken met een klassenbreedte van 5 centimeter. De klassen sluiten altijd op elkaar aan.
De eerste klasse is dan 1,50 - < 1,55 .
De tweede klasse is dan 1,55 - < 1,60 .
Enzovoorts...
De notatie − < betekent "vanaf... tot..." .
De waarden 1,50 en 1,55 van de eerste klasse worden de klassengrenzen genoemd.
Een meisje dat precies 1,55 m lang is zit in de tweede klasse, want die begint bij 1,55 .
Tip 1: Neem voor het aantal klassen minimaal 5 en maximaal 20 . Je maakt het aantal ongeveer gelijk aan de wortel uit het aantal waarnemingsgetallen.
Tip 2: Voor de klassenbreedte neem je het verschil tussen de grootste en de kleinste waarneming en dat deel je door het aantal klassen. Vaak rond je af op een heel getal.

Het noteren van klassen gebeurt ook wel anders. Wordt een indeling in aantallen bijvoorbeeld gestart met 15 - 16 en de tweede is 17 - 18 , dan spreken je van de "vanaf... tot en met..." notatie.
De klassengrenzen zijn hier 14,5 , 16,5 en 18,5 . De klassenbreedte is 2 .

Voor continue kwantitatieve variabelen gebruik je vaak de "vanaf... tot..." notatie.
Voor discrete kwantitatieve variabelen gebruik je vaak de "vanaf ... tot en met..." notatie.

Opgave 2

Bestudeer de Uitleg .
Bij het onderzoeken naar welke soort vingerafdrukken er in een klas voorkomen is alleen onderscheid gemaakt tussen "lus" , "boog" en "kring" ?

a

Welke mogelijkheid is er nog meer als je alle varianten van de "lus" buiten beschouwing laat? Zie Verkennen 1.

Kennelijk kwam die mogelijkheid in deze klas niet voor.

b

Welke fractie hoort er bij de "lus" ?

c

Welk voordeel hebben relatieve frequenties boven absolute frequenties?

d

Houd zelf zo’n vingerafdrukken onderzoekje in je klas.

Opgave 3

Bekijk nu de Uitleg .
Hier zie je een tabel met daarin de lengtes van 20 meisjes.

a

Maak hierbij een frequentietabel met een klassenindeling. Je eerste klasse is 1,50 1,55 .

b

Reken in de frequentietabel alle absolute frequenties om naar relatieve frequenties.

c

Maak zo’n relatieve frequentietabel voor de lengtes van alle leerlingen in je klas. Welke klassengrenzen kies je?

verder | terug