.
is de kans dat een product niet deugt.
Dat is de kans dat verworpen wordt terwijl hij wel waar is (deze kans is hoogstens %).
geeft .
Bij of meer defecte exemplaren moet verworpen worden.
bij een enkelzijdige toets: tegen met en een steekproef van Nederlanders.
.
. Dus een betrouwbaarheid van ongeveer 89,2%.
tegen .
.
dus de nulhypothese wordt verworpen.
geeft .
geeft .
Dus de nulhypothese wordt verworpen als of .
dus geen reden om aan te nemen dat het geldstuk onzuiver is (tweezijdige toets).
geeft .
geeft .
Dus er is reden om aan te nemen dat de munt onzuiver is als je of keer kruis gooit.
Het aantal geboorten was dagen meer en dagen minder dan het gemiddelde van 430.
Je toetst tegen want je gaat er van uit dat er dagelijk 50% kans is dat het aantal geboorten bovengemiddeld
is.
geeft .
Met een kritiek gebied van is het steekproefresultaat geen aanleiding om te verwerpen.
Op tenminste dagen was het aantal geboorten beneden het jaargemiddelde.
.
dus het aantal zondagen met een geboorte kleiner dan is significant hoog.
Doen.
is het aantal maanden dat het ziekteverzuim op afdeling A hoger is dan op afdeling
B.
In de steekproef van maanden komt dit keer voor.
Je toetst tegen met .
dus de nulhypothese mag niet worden verworpen en de afwijking is niet significant.
is het aantal dagen dat middel A beter is dan middel B.
In de steekproef van dagen komt dit keer voor.
Je toetst tegen met .
dus de nulhypothese mag worden verworpen en middel B is significant beter dan middel A.
Doen.
De gevonden waarden zijn en . De theoretische waarden zijn en .
.
. GR: .
Dus ligt niet in het kritieke gebied en is de afwijking niet significant.
De gevonden waarden zijn , , en . De theoretische waarden zijn , , en .
.
. GR: .
Dus ligt in het kritieke gebied en is de afwijking significant.
De theoretische waarden zijn , , , , en . Dit geeft . GR: .
Dus ligt in het kritieke gebied en is de afwijking significant.
De kans dat een bal niet voldoet is . Bij een dagproductie van ballen: . Dus ongeveer ballen per dag.
, dus ongeveer %.
geeft .
Het kritieke gebied is .
(bron: examen wiskunde A vwo 1990, tweede tijdvak)
dus ongeveer % (of %).
.
De drie getallen moeten samen zijn. Bijvoorbeeld , en .
Vijf getallen met de gevraagde eigenschappen zijn bijvoorbeeld , , , en (of , , , en ). Je moet aantonen dat het gemiddelde () binnen de aangegeven grenzen ligt en dat de spreidingsbreedte () boven de aangegeven grens ligt.
Je toetst tegen met .
dus de werknemer krijgt geen gelijk.
(bron: examen wiskunde A vwo 2001, eerste tijdvak, opgave 3)
% van is meisjes en % van is jongens doen economie.
Het totaal van de percentages in de kolom meisjes is . Als alle meisjes naast Nederlands precies andere vakken hadden, zou dit totaal zijn, dus % van de meisjes deed een extra vak.
Je toetst tegen met .
.
Conclusie: het onderzoeksresultaat geeft voldoende aanleiding om de onderwijsdeskundige
gelijk te geven.
(bron: examen wiskunde A vwo 2001, tweede tijdvak, opgave 1, gedeelte)
dus in 2001 werden miljoen sigaretten gerookt.
dus in 2005 werden 20537 miljoen sigaretten gerookt.
Dat is een afname van (ongeveer) %.
.
.
Je toetst en met .
dus er is voldoende aanleiding om het vermoeden van de onderzoekers te bevestigen.
Als dit aantal normaal verdeeld zou zijn, dan zou gelden: .
Dit geeft met de GR .
Uitgaand van een normale verdeling zou men (circa) % van de rokers standaardafwijking onder het gemiddelde moeten aantreffen (dus een aanzienlijk deel van de rokers zou geen sigaretten roken,
en dat kan natuurlijk niet).
(bron: examen wiskunde A vwo 2010, eerste tijdvak)