Maak de grafiek van de functie `f(x) = 1 - 3 *log(x+4)` .
Schrijf het domein, het bereik en de asymptoot van `f` op.
Los algebraïsch op: `f(x) lt 0` .
Maak de grafiek van de functie `g(x) = text(-)10 + 2 *\ ^(1/3) log(x-1)` .
Schrijf het domein, het bereik en de asymptoot van `g` op.
Los algebraïsch op: `g(x) ≥ text(-)14` .
Los algebraïsch op.
`\ ^3log(x) = 2 *\ ^3log(5 )`
`\ ^(1/3) log(x) = \ ^(1/3) log(5) + \ ^(1/3) log(2)`
`5 -\ ^2log(x) = 0`
`\ ^5log(x) = 3 + 4 *\ ^5log(3)`
`\ ^(1/3) log(x) = \ ^(1/3) log(5 ) + \ ^(1/3) log(2 - x)`
`\ ^5log(x) = 3 + 4 *\ ^5log(x)`
Gegeven zijn de functies `f(x) = \ ^(1/4) log(x)` en `g(x) = text(-)1 + \ ^4log(x+3)` .
Bepaal van beide functies het domein, het bereik en de asymptoot.
Los algebraïsch op: `f(x)=g(x)` .
Los op: `f(x) ≤ g(x)` .
Los op: `f(x) gt g(x)` .
Druk `q` uit in `p` .
`p=15 - \ ^3log(5 - q)`
`p = 600 + 15 *log(q/200)`
Gegeven is de functie `g(x) = \ ^2log(5-3x)` .
Geef de vergelijking van de asymptoot van `g(x)` .
Bereken exact de coördinaten van het snijpunt van de grafiek van `g` met de lijn `x=text(-)2` .
Bereken exact de coördinaten van het snijpunt van de grafiek van `g` met de lijn `y=text(-)2` .