Logaritmische functies > Eigenschappen
123456Eigenschappen

Voorbeeld 2

Los de vergelijking 2 t = 20000 op m.b.v. de log-toets van je rekenmachine.

> antwoord

De log-toets van veel rekenmachines werkt alleen met grondtal 10. Je schrijft daarom bij 10-logaritmen het grondtal niet meer op, gewoon log ( 2 ) betekent automatisch de 10-logaritme van 2. Om dan zo'n vergelijking te kunnen oplossen moet je van grondtal 2 naar grondtal 10 wisselen.
Dit kun je op twee manieren aanpakken:

  • Ga uit van 2 t = 20000 en neem aan beide zijde de 10-logaritme:
    log ( 2 t ) = log ( 20000 ) .
    Met de eigenschappen van logaritmen wordt dit: t log ( 2 ) = log ( 20000 ) .
    Dus: t = log ( 20000 ) log ( 2 ) 14,2877 .

  • De oplossing van 2 t = 20000 is t = 2 log ( 20000 ) .
    Op sommige rekenmachines kun je dit meteen invoeren als log 2 ( 20000 ) 14,2877 .
    Anders moet je van grondtal wisselen: 2 log ( 20000 ) = log ( 20000 ) log ( 2 ) 14,2877

Opgave 7

In Voorbeeld 2 zie je hoe de eigenschappen van logaritmen kunnen worden gebruikt om een vergelijking van het type g x = a op te lossen. Er worden twee methodes gebruikt.
Los de volgende vergelijkingen op beide manieren op, geef benaderingen in vier decimalen nauwkeurig.

a

3 x = 8100

b

( 1 4 ) x = 0,002

verder | terug