Logaritmische functies > Eigenschappen
123456Eigenschappen

Theorie

Definitie logaritme:
g x = y is gelijkwaardig met x = g log ( y ) als 0 < g < 1 of g > 1 en als y > 0 .

Definitieformules:
Uit de definitie van logaritme volgt: g log ( g x ) = x en g g log ( y ) = y .

Eigenschappen van logaritmen:
Als 0 < g < 1 of g > 1 en als a > 0 en b > 0 geldt

  • g log ( a ) + g log ( b ) = g log ( a b )

  • g log ( a ) g log ( b ) = g log ( a b )

  • p g log ( a ) = g log ( a p )

Verandering van grondtal:
Om met steeds hetzelfde grondtal te kunnen werken (de log-toets van je rekenmachine gebruikt altijd grondtal 10) moet je van grondtal kunnen veranderen.
Uit de eigenschappen van logaritmen kun je afleiden: g log ( a ) = p log ( a ) / p log ( g ) .
Dit geldt voor elk bruikbare grondtal p, dus ook voor grondtal 10. Zo kun je logaritmen met je rekenmachine berekenen en/of als functie invoeren, het grondtal 10 laat je vaak weg: g log ( a ) = log ( a ) / log ( g ) .
Merk op dat nieuwere rekenmachines soms de mogelijkheid hebben om het grondtal van de logaritme zelf te kiezen. Vaak moet je dan de Amerikaanse notatie log g ( x ) gebruiken. Je ziet dat daarin het grondtal een andere plaats krijgt.

> bewijs

De eigenschappen van logaritmen bewijs je vanuit de definitieformules (die volgen meteen uit de definitie van logaritme). Steeds geldt 0 < g < 1 of g > 1 en ook a > 0 en b > 0 .

Je gaat uit van de bekende eigenschappen van machten.
Bijvoorbeeld: g r g s = g r + s .
Neem je hierin r = g log ( a ) en s = g log ( b ) , dan vind je:
g g log ( a ) + g log ( b ) = g g log ( a ) g g log ( b ) = a b .
Hierbij gebruik je de definitieformules.
Neem tenslotte links en rechts van de vergelijking de g-logaritme en je vindt:
g log ( a ) + g log ( b ) = g log ( a b )

Op vergelijkbare wijze bewijs je: p g log ( a ) = g log ( a p ) .
En de derde eigenschap volgt door de andere twee te combineren (met p = -1 ).

verder | terug