Veranderingen > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Testen

Opgave 1

Je ziet hier een grafiek van de functie f ( x ) = x 3 - 3 x 2 - 9 x .

a

Van welke soort daling is er sprake op het interval [ 0 , 1 ] ?

b

Bereken het differentiequotiënt op dit interval en beschrijf de betekenis van dit getal.

c

Is de grafiek voor x = 1 stijgend of dalend?

d

De helling van de grafiek voor x = 1 is het hellingsgetal van de raaklijn aan de grafiek in het bijbehorende punt. Bereken met behulp van een rij van differentiequotiënten dit hellingsgetal. Stel ook een vergelijking van de raaklijn op.

e

Teken met behulp van je grafische rekenmachine een (benadering van de) hellingsgrafiek van de gegeven functie.

f

Uit de hellingsgrafiek kun je de x -waarden van de extremen van de gegeven functie halen. Leg uit hoe en bereken de extremen van f .

Opgave 2

De hoogte van een vuurpijl die je van de grond afschiet wordt gegeven door h ( t ) = 60 t - 5 t 2 waarin h de hoogte boven de begane grond in meter en t de tijd in seconden is na het afschieten.

a

Na 10 seconden ontploft de vuurpijl. Hoe hoog is dat?

b

Teken een bijpassend toenamediagram met stapgrootte 1.

c

Uit het toenamediagram kun je aflezen op welk tijdstip de vuurpijl het hoogste punt in zijn baan bereikt. Leg uit hoe en bepaal de maximale hoogte van de vuurpijl.

d

Bereken de gemiddelde snelheid van de vuurpijl over de eerste zes seconden.

e

De snelheid van de vuurpijl neemt voortdurend af tot hij zijn hoogste punt heeft bereikt. Daar is de snelheid 0 m/s. Daarna neemt zijn snelheid weer toe. Bereken zijn snelheid op het moment van ontploffen

f

De snelheid is afhankelijk van t . Maak met behulp van je grafische rekenmachine een grafiek van die snelheid.

g

Als het goed is wordt je snelheidsgrafiek een rechte lijn. Stel bij die rechte snelheidsgrafiek een formule op. Bereken met die formule de snelheid op het moment van ontploffen.

h

Welke formule geldt voor de snelheid van de vuurpijl?

Opgave 3

Het migratiesaldo van R geeft het verschil tussen het aantal mensen dat in R komt wonen en het aantal mensen dat uit R vertrekt. Het geboorteoverschot is het verschil van het aantal geboorten en het aantal overledenen in R. In deze grafiek zie je beide voor de jaren 2000 tot en met 2004.

a

Met hoeveel mensen is het aantal inwoners in R in het jaar 2000 toegenomen?

b

In welk jaar is het aantal inwoners in deze stad afgenomen?

c

Het aantal inwoners van R bedroeg aan het begin van het jaar 2000 ongeveer 72600 (op honderdtallen afgerond). Teken een grafiek van het aantal inwoners in R in de jaren 2000 tot en met 2004.

d

Hoeveel was het aantal inwoners op 1 januari 2005?

verder | terug