Redeneren en bewijzen > Bewijzen
123456Bewijzen

Verwerken

Opgave 9

In de figuur zie je twee driehoeken A B C en A B D getekend.
Verder is C S = D S en C = D.

Bewijs dat A S = B S.

Opgave 10

Twee lijnstukken A B en C D zijn niet even lang en hebben een snijpunt S zo, dat A S = S B en C S = S D.

Bewijs dat A C evenwijdig is aan B D.

Opgave 11

In Δ A B C is A B = A C. D is het midden van A B, E het midden van A C.

Bewijs dat B E = A D.

Opgave 12

Op een lijn liggen, in deze volgorde, de punten A, D, B en C. P is een punt niet op die lijn. Verder is gegeven dat A P B = 2 A P D.

Bewijs dat C P D = 1 2 ( C P B + C P A ) .

Opgave 13

In de figuur zie je twee driehoeken A B C en A E D getekend.
Verder is A B = A D en A C = A E.

Bewijs dat C = E.

Opgave 14

Ga uit van een rechthoekige driehoek A B C met A = 90°. Op B C ligt punt D zo, dat A D = A C. Lijnstuk D E staat loodrecht op A D en punt E ligt op A B.

Bewijs dat E D = E B.

Opgave 15

Op de zijden van Δ A B C zijn de gelijkzijdige driehoeken C B D en A C E getekend. Deze gelijkzijdige driehoeken overlappen Δ A B C niet.

Bewijs dat A D = B E.

verder | terug