Redeneren en bewijzen > Gelijkvormigheid
123456Gelijkvormigheid

Uitleg

Bekijk de applet: Gelijkvormige driehoeken.

Twee driehoeken heten gelijkvormig als de éne driehoek een vergroting of verkleining is van de andere driehoek.
Hier zie je twee driehoeken A B C en A D E .
De hoeken B A C en D A E zijn gelijk.
De zijden om die hoek hebben in A B C dezelfde verhouding als in A D E : A B A C = A D A E .

Je kunt nu bewijzen dat beide driehoeken gelijkvormig zijn.
Immers je kunt A D vermenigvuldigen met een zodanige factor dat hij gelijk is aan A B . Vermenigvuldig je A E met dezelfde factor, dan wordt A E gelijk aan A C . De hoek D A E laat je hetzelfde. Op grond van het congruentiekenmerk ZHZ zijn beide driehoeken dan congruent. En dus is A B C een vergroting van A D E .

Het gelijkvormigheidskenmerk dat je nu hebt bewezen is zhz: beide driehoeken hebben een even grote hoek en de zijden die die hoek insluiten hebben dezelfde verhouding.
Op vergelijkbare wijze kun je nog drie gelijkvormigheidskenmerken afleiden.

Opgave 2

In de Uitleg wordt een begin gemaakt met het afleiden van gelijkvormigheidskenmerken.

a

Teken de driehoeken A B C en D E F zo, dat A = D , B = E en A B D E .

b

Bekijk nu driehoek A B C . Vergroot alle zijden van die driehoek door ze te vermenigvuldigen met D E A B . Je krijgt dan de driehoek A B ' C ' .

c

Leg uit waarom driehoek A B ' C ' congruent is met driehoek D E F .

d

Waarom volgt hieruit dat de driehoeken A B C en D E F gelijkvormig zijn?

e

Dit gelijkvormigheidskenmerk wordt aangeduid met hh. Waarom niet met hhh?

Opgave 3

Zijn congruente driehoeken altijd gelijkvormig? Geldt het omgekeerde ook?

verder | terug