Redeneren en bewijzen > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Gegevens en te bewijzen: zie opgave en figuur.

Bewijs:
Uit A + P R A = 90 ° en Q R P + P R A = 90 ° volgt Q R P = A . Uit B + B P Q = 90 ° en Q P R + B P Q = 90 ° volgt Q P R = B . En daaruit volgt Δ P Q R ~ Δ A B C (hh). Q.e.d.

Opgave 2

Gegeven: Δ A B C en de gelijkzijdige driehoeken A C D en B C E (die niet overlappen met Δ A B C ).
Te bewijzen: A E = B D .
Bewijs: De hoeken van de gelijkzijdige driehoeken zijn allemaal 60 ° (stelling gelijkzijdige driehoek).
| C E | = | C B | , | C D | = | C A | en A C E = A C B + 60 ° = B C D geeft Δ A E C Δ D B C (ZHZ). En dus is | A E | = | B D | . Q.e.d.

Opgave 3
a

Gegeven is dat s de lijnen l , m en n snijdt in de punten A , B en C .
Omdat m en n evenwijdig zijn met l zijn de hoeken bij de snijpunten ook 90° (F-hoeken).

b

Lijn t staat loodrecht op lijn l en dus staat t loodrecht op m en n (F-hoeken).
De snijpunten van t met l , m en n zijn respectievelijk D , E en F . Dan zijn A B E D en B C F E rechthoeken (definitie rechthoek). Dus is | A B | = | D E | en | B C | = | E F | en is ook | B C | : | E F | = 1 : 3 .

c

Lijn u staat niet loodrecht op l en gaat door D . De snijpunten van u met m en n zijn respectievelijk G en H .
Met behulp van F-hoeken is Δ D E G ~ Δ D F H , zodat | D E | : | D F | = 1 : 4 = | D G | : | D H | .
En daaruit volgt | D G | : | G H | = 1 : 3 .

Opgave 4

Gegeven: Δ A B C met hoogtelijnen A D , B E en C F en Δ D E F .
Te bewijzen: A D , B E en C F zijn bissectrices van Δ D E F .
Bewijs: Omdat C = C en A D C = B E C = 90 ° is Δ A D C ~ Δ B E C (hh) en dus is A C B C = D C E C . Uit dit laatste volgt samen met C = C dat Δ E D C ~ Δ B A C (zhz) en dus dat E D C = A en D E C = B .
Op dezelfde manier bewijs je dat F D B = A en D F B = C . En ook dat A F E = C en A E F = B .
En daaruit volgt: C F D = 90 ° - B = E F C en dus is C F bissectrice van E F D .
Enzovoorts...

Opgave 5

Zie figuur.

Zie de figuur hiernaast.
De ingeschreven cirkel heeft als middelpunt het snijpunt M van de bissectrices en als straal M D = M E = M F = r . Gebruik nu de gelijkvormige driehoeken A B D en A M E (hh).
Pythagoras: A D = 8 2 - 2 2 = 60 .
r 2 = 60 - r 8 geeft r = 0,2 60 .

Opgave 6De stelling van Menelaos
De stelling van Menelaos
a

Gegeven:
Δ A B C met D op het verlengde van A B , E op B C en F het snijpunt van lijn D E en zijde A C . (Lijn D E is lijn m .)

Te bewijzen:
| A D | | B D | | B E | | C E | | C F | | A F | = 1 .

Bewijs:
Teken lijn n door C en evenwijdig A B . G is het snijpunt van m en n .
Omdat F G C = B D E en E C G = B D E (Z-hoeken) is Δ G E C ~ Δ D E B en dus | C F | | A F | = | C G | | A D | .
Omdat F G C = B D E en F C G = D A F (Z-hoeken) is Δ G F C ~ Δ D F A en dus | C G | | B D | = | C E | | B E | .
Hieruit volgt | C F | | A F | | A D | = | C E | | B E | | B D | en daaruit volgt | A D | | B D | | B E | | C E | | C F | | A F | = 1 . Q.e.d.

b

Gaat op een vergelijkbare manier, weer teken je dezelfde hulplijn.

Opgave 7Constructies met passer en liniaal
Constructies met passer en liniaal
a

Uit P A = P B , A S = B S en P S = P S volgt dat Δ P A S Δ P B S , dus is Δ P A B gelijkbenig met P S als bissectrice van A P B . Als M het snijpunt van P S en A B is betekent dit dat ook Δ P A M Δ P B M (ZHZ). En dus is A M P = B M P = 90 ° .

b

Nu is A Q B P een ruit en dus staan de diagonalen loodrecht op elkaar en delen ze elkaar middendoor (stelling ruit en stelling parallellogram).

c

Nu is A B D C een ruit en wordt A door diagonaal A D middendoor gedeeld (stelling ruit).

Opgave 8Voronoi-diagrammen
Voronoi-diagrammen
a

Wordt een driehoek met de drie middelloodlijnen door één punt, tenzij de punten op een rechte lijn liggen. In dat laatste geval krijg je twee parallelle middelloodlijnen.

b

Er zijn nu ( 4 3 ) 2 = 6 middelloodlijnen in totaal.

c

Doen.

Opgave 9De rechte van Euler
De rechte van Euler

Globale opzet van het bewijs:
Noem D , E , F de middens van respectievelijk B C , A C en A B en toon aan dat Δ D E F ~ Δ A B C met een vergrotingsfactor van - 0,5 . De zwaartelijnen van Δ A B C zijn dat ook in Δ D E F , dus het zwaartepunt is voor beide driehoeken Z . De middelloodlijnen van Δ A B C worden de hoogtelijnen van Δ D E F , dus de vermenigvuldiging van Δ A B C t.o.v. van punt Z met - 0,5 laat H overgaan in M en omgekeerd. Niet alleen liggen dus de drie punten op één lijn, maar ook geldt: M Z : H Z = 1 : 2 .

Opgave 10Driehoek en cirkel
Driehoek en cirkel

Zie figuur, teken lijnstuk E D .
Nu is A D B = A B D = 90 ° - 1 2 B A D .
Evenzo: A D E = A E D = 90 ° - 1 2 E A D .
En dus is C D E = 180 ° - ( 90 ° - 1 2 B A D ) - ( 90 ° - 1 2 E A D ) = 1 2 ( B A D + E A D ) = 1 2 α .

(bron: examen wiskunde B vwo 2008, tweede tijdvak)

verder | terug