Vierhoeken en cirkels > Vierhoeken
12345Vierhoeken

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Denk er vooral eerst zelf over na. Bekijk daarna wat er over een parallellogram staat op de lijst van definities en stellingen.

b

Eigen antwoord.

c

Eigen antwoord.

d

Eigen antwoord.

e

Elke ruit is een vlieger, maar niet elke vlieger is een ruit. Een ruit heeft beide diagonalen als symmetrieas, bij een vlieger hoeft maar één van de diagonalen een symmetrieas te hebben.

f

Een trapezium is een vierhoek met (minstens) twee evenwijdige zijden.

g

Vier gelijke zijden en vier gelijke hoeken.

Opgave 2
a

Een definitie is alleen een afspraak, bijvoorbeeld wat een rechthoek is, of een driehoek, etc. Een stelling is een bewering waarvan je hebt aangetoond dat hij volgt uit de aannames, de axioma's en de definities.

b

De congruentie volgt uit A B D = C D B (Z-hoeken), A B D = D B C (Z-hoeken) en | B D | = | D B | . (HZH)

c

Uit de congruentie van A B D en C D B volgt dat | A B | = | C D | en | A D | = | B C | .

d

Gegeven:
vierhoek A B C D met | A B | = | C D | en | A D | = | B C | .

Te bewijzen:
A B C D is een parallellogram.

Bewijs: | A B | = | C D | Omdat | A B | = | C D | en | A D | = | B C | en | B D | = | D B | zijn A B D en C D B congruent. (ZZZ) Daarom is A B D = C D B en dus A B / / C D . (Z-hoeken) Daarom is A B D = B B C en dus A D / / B C . (Z-hoeken) En dus is vierhoek A B C D een parallellogram. (Definitie parallellogram) Q.e.d.

Opgave 3

Zie Voorbeeld 2.

Opgave 4
a

Zie Voorbeeld 3.

b

Gegeven:
vierhoek A B C D waarin de diagonalen A C en B D elkaar middendoor delen, het snijpunt is S.

Te bewijzen:
A B C D is een parallellogram.

Bewijs:
Omdat | A S | = | S C | en | B S | = | S D | en A S B = D S C (overstaande hoeken) zijn A B S en C S D congruent. (ZHZ) Daarom is A B D = C D B en dus A B / / C D . (Z-hoeken) Daarom is A B D = D B C en dus A D / / B C . (Z-hoeken) En dus is vierhoek A B C D een parallellogram. (Definitie parallellogram) Q.e.d.

Opgave 5
a

Omdat B D nu buiten de vierhoek ligt.

b

Bewijs:
Trek diagonaal A C. Van elk van de driehoeken A B C en A C D is de som van de hoeken 180 °. (hoekensom driehoek)
Dus: A B C + A C B + B A C = 180 ° en A D C + A C D + D A C = 180 °.
Deze zes hoeken samen zijn daarom 360 °.

Opgave 6

Verdeel de vijfhoek met behulp van twee diagonalen in drie driehoeken. Maak zelf het bewijs nu af.

Opgave 7
a

Doen.

b

Gegeven:
ruit A B C D .

Te bewijzen:
in A B C D delen de diagonalen de hoeken middendoor.

Bewijs:
Alle zijden van A B C D zijn even lang (Definitie ruit). Bekijk diagonaal B D. Omdat alle zijden van de ruit gelijk zijn en | B D | = | D B | zijn A B D en C D B congruent. (ZZZ) Daarom is A B D = C D B en A B D = A D C en dus deelt B D de hoeken middendoor. Op dezelfde manier toon je dit voor A C aan. Q.e.d.

Opgave 8

Gegeven:
Parallellogram A B C D waarin diagonaal A C de hoeken middendoor deelt.

Te bewijzen:
A B C D is een ruit.

Bewijs:
B A C = C A D en A C B = A C D en | A C | = | C A | dus A B C A C D . (HZH) Dit betekent dat | A B | = | A D | en | B C | = | C D | . Verder is | A B | = | C D | en | B C | = | A D | . (Stelling parallellogram) Hieruit volgt dat alle zijden van de vierhoek even lang zijn en de vierhoek dus een ruit is. (Definitie ruit) Q.e.d.

Opgave 9

Gegeven:
parallellogram A B C D waarin de diagonalen A C en B D even lang zijn.

Te bewijzen:
A B C D is een rechthoek.

Bewijs:
In een parallellogram zijn de overstaande zijden even groot en evenwijdig. (Definitie en stelling parallellogram) In een parallellogram delen de diagonalen elkaar middendoor. (Stelling parallellogram) Omdat de diagonalen even lang zijn, zijn de vier driehoeken waarin het parallellogram door beide diagonalen wordt verdeeld congruent en gelijkbenig. En dus zijn deze driehoek gelijkbenig en rechthoekig. Ze hebben daarom twee hoeken van 45 ° en één hoek van 90 °. En daarom zijn alle hoeken van de vierhoek recht. De vierhoek is dus een rechthoek. (Definitie rechthoek) Q.e.d.

Opgave 10

Gegeven:
parallellogram A B C D waarin A = 90 ° .

Te bewijzen:
A B C D is een rechthoek.

Bewijs:
In een parallellogram zijn de overstaande hoeken even groot. (Stelling parallellogram) Dus is ook C = 90 ° . Omdat de hoeken van een parm samen 360 ° is B + C = 360 ° 2 90 ° = 180 ° . (Hoekensom vierhoek) Omdat ook deze hoeken even groot zijn, zijn ze elk 90 °. En dus zijn alle hoeken van de vierhoek recht. De vierhoek is dus een rechthoek. (Definitie rechthoek) Q.e.d.

Opgave 11

Omdat een vierkant een ruit is (Definitie vierkant) en daarom ook een parallellogram is (Stelling ruit). In een ruit delen de diagonalen de hoeken middendoor. (Stelling ruit) En in een parallellogram delen de diagonalen elkaar middendoor. (Stelling parallellogram)

Opgave 12
a

Gegeven:
vlieger A B C D waarin diagonaal A C diagonaal B D loodrecht middendoor deelt in punt S.

Te bewijzen:
B A S = D A S en B C S = D C S .

Bewijs:
Omdat diagonaal A C diagonaal B D loodrecht middendoor deelt in punt S is | B S | = | D S | en zijn de vierhoeken met hoekpunt S allemaal 90 ° . Omdat | D S | = | B S | , | A S | = | A S | en A S B = A S D = 90 ° zijn A B S en A D S congruent. (ZHZ) En daarom is B A S = D A S . Op dezelfde manier toon je aan dat C B S en C D S congruent zijn en dus B C S = D C S . Q.e.d.

b

In een ruit delen de diagonalen de hoeken middendoor. (Stelling ruit)

Opgave 13
a

Nee, teken een tegenvoorbeeld.

b

Als ze even grote zijden hebben. Alle vierkanten hebben dezelfde vorm en zijn dus gelijkvormig. Als ook nog de zijden even lang zijn, zijn ze automatisch congruent.

c

Ja, het bewijs gaat zo:

Gegeven:
Rechthoek A B C D met diagonaal A C.

Te bewijzen:
A B C en C D AS zijn congruent.

Bewijs:
Omdat de rechthoek een parallellogram is (Stelling rechthoek) is | A B | = | C D | en | B C | = | D A | (Stelling parallellogram). Verder is | A C | = | C A | . Dus zijn A B C en C D AS congruent. (ZZZ) Q.e.d.

d

Ja, ze zijn gelijkbenig en twee aan twee congruent.

Gegeven:
A B C D is een rechthoek.

Te bewijzen:
De driehoeken A B S , B C S , C D S en D A S zijn gelijkbenig. A B S en C D S zijn congruent en B C S en D A S zijn congruent.

Bewijs:
Diagonalen in een rechthoek zijn gelijk en delen elkaar middendoor, dus de driehoeken A B S , B C S , C D S en D A S zijn gelijkbenig. (Stelling rechthoek) | A S | = | C S | , | B S | = | D S | en | A B | = | C D | dus A B S en C D S zijn congruent. (ZZZ) Zo ook geldt: B C S en D A S zijn congruent. (ZZZ) Q.e.d.

Opgave 14

Gegeven:
Rechthoek A B C D . S is het snijpunt van A C en B D.

Te bewijzen:
Middelloodlijn van A B gaat door S.

Bewijs:
| A C | = | B D | . (Stelling rechthoek) Een rechthoek is een parallellogram (Stelling rechthoek) en dus delen de diagonalen elkaar middendoor (Stelling parallellogram). Dus is | A S | = | B S | . Dus is S een punt van de middelloodlijn van A B (Stelling middelloodlijn). Q.e.d..

Opgave 15
a

Gegeven:
Trapezium A B C D met A B / / C D en B C / / A D . S ligt op A D zo, dat | A S | = | S D | en R ligt op B C zo, dat | B R | = | R C | .

Te bewijzen:
S R is evenwijdig met A B en C D.

Bewijs:
Teken een lijn P Q door R en evenwijdig aan A D. Dan is A P Q D een paralelllogram en dus | A D | = | P Q | (stelling parallellogram).
S is het midden van A D. Omdat A D (gegeven), P R B = Q R C (overstaande hoeken) en P B R = Q C R (Z-hoeken) is P B R Q C R en dus is | P R | = | R Q | = 1 2 | P Q | = 1 2 | A D | . Hieruit volgt | P R | = | A S | . Verder is A S / / P R en dus is A P R S een parallellogram (stelling parallellogram). Dus is S R is evenwijdig met A B en daarom ook met C D. Q.e.d.

b

Als A B C D een trapezium is met A B evenwijdig met C D en P en Q verdelen de overstaande ribben in de verhouding 1 : a , dan is P Q evenwijdig met A B en D C. Het bewijs is vergelijkbaar met dat bij a.

c

Gegeven:
A B C D is een trapezium met A B / / C D en | A D | = | B C | .

Te bewijzen:
A = B en C = D .

Bewijs:
Trek de loodlijnen D P en C Q op A B. P Q C D is een rechthoek. (Defintie parallellogram en stelling rechthoek) Omdat | D P | = | C Q | (Stelling rechthoek en stelling parallellogram), | A D | = | B C | en P = Q = 90 ° zijn A P D en B Q C congruent. (ZZR) Dus A = B . Verder is P D A = Q C B en P D C = Q C D = 90 ° en dus C = D . Q.e.d.

d

Gegeven:
A B C D is een trapezium met A B / / C D en A = B .

Te bewijzen:
| A D | = | B C | .

Bewijs:
Trek de loodlijnen D P en C Q op A B. P Q C D is een rechthoek. (Defintie parallellogram en stelling rechthoek) Omdat | D P | = | C Q | (Stelling rechthoek en stalling parallellogram), A = B en P = Q = 90 ° zijn A P D en B Q C congruent. (ZHH) Dus | A D | = | B C | . Q.e.d.

Opgave 16
a

Teken de figuur.

Gegeven:
A B C D is een parm met | A E | = | E D | en | B F | = | F C | .

Te bewijzen:
A S E en C S F zijn congruent.

Bewijs:
B C / / A D (Definitie parallellogram) en | A D | = | B C | (Stelling parallellogram). Omdat S A E = F C S (Z-hoeken), A S E = F S C (Overstaande hoeken) en | A E | = | C F | = 1 2 | B C | zijn A S E en C S F congruent. Q.e.d.

b

Bewijs:
Ga verder met het voorgaande bewijs bij a. Uit de congruentie van A S E en C S F volgt | E S | = | S F | en | C S | = | A S | . Dus | A C | = 2 | A S | . Omdat ook | C F | = 2 | C D | en S C F = A C B zijn S C F en A C B gelijkvormig. (zhz) De vergrotingsfactor is 2, dus | A B | = 2 | S E | = | S E | + | S F | = | E F | . Q.e.d.

c

Uit de gelijkvormigheid van de driehoeken S C F en A C B volgt dat S F / / A B , dus A B F S is een trapezium. Je kunt net zo'n soort redenering als bij b houden voor de gelijkvormigheid van A S E en A C D . Hieruit volgt dat E S / / C D , dus E S C D is een trapezium.

Opgave 17

Gegeven:
A B C D is een parallellogram. A C deelt A middendoor: B A C = C A D .

Te bewijzen:
A B C D is een ruit.

Bewijs:
Omdat A B C D een parallellogram is, is A B evenwijdig met C D en B C evenwijdig met A D. Dus: B A C = A C D = C A D = A C B . (Z-hoeken) Verder is | A C | = | C A | en dus zijn de driehoeken A B C en A C D zowel gelijkbenig (Definitie gelijkbenige driehoek) als congruent (HZH). En daarom is A B C D een ruit. (Definitie ruit) Q.e.d.

Opgave 18
a

De structuur van het bewijs is:
Een ruit bestaat uit vier congruente rechthoekige driehoeken. De hoogtelijn uit de rechte tophoek op de schuine zijde zijn even lang. De ingeschreven cirkel heeft een straal die gelijk is aan de lengte van de hoogtelijnen.

b

De structuur van het bewijs is:
Een parallellogram bestaat uit twee paar congruente driehoeken. Voor een ingeschreven cirkel moeten de hoogtelijnen op de zijden gelijk zijn. De rechthoekige driehoeken met die hoogtelijnen als zijden en één hoekpunt van het paralelllogram als hoekpunt zijn dan congruent. En dus deelt een diagonaal de hoek bij dit hoekpunt doormidden. En dan is het parallellogram een ruit.

verder | terug