Vierhoeken en cirkels > Koordenvierhoeken
12345Koordenvierhoeken

Voorbeeld 3

Bekijk de applet.

Twee cirkels met gelijke straal snijden elkaar in de punten A en B. Een lijn door B snijdt de éne cirkel in P en de andere cirkel in Q.
Bewijs dat de lijnstukken A P en A Q even lang zijn.

> antwoord

Bewijs:
Neem P Q A = α. Als je kunt aantonen dat Q P A = α dan is Q P A gelijkbenig en is | A P | = | A Q |.
Nu is A M 1 B = 2 α (stelling van de omtrekshoek). Vierhoek A M 1 B M 2 heeft vier even lange zijden heeft is dus een ruit (definitie ruit), zodat ook AM1 B = 2 α (stelling ruit).
Er is dus een omtrekshoek B R A met R op de cirkel met middelpunt M 2 en aan de andere kant van A B dan P, die de helft is van A M 1 B = 2 α en dus gelijk is aan α. Omdat P B R A een koordenvierhoek is, is A P B = 180 ° α (stelling koordenvierhoek). En dus is Q P A = 180 ° A P B = α.
Q.e.d.

Opgave 9

Bekijk Voorbeeld 3.

a

Teken zelf de figuur, of (nog mooier) maak hem in GeoGebra.

b

Loop het bewijs na, teken de bijbehorende hulplijnen.

Opgave 10

In deze figuur is A B C D is een koordenvierhoek. Punt P is het snijpunt van de lijnen A D en B C en Q is het snijpunt van de lijnen A B en D C .

Bewijs dat P + Q = 180 ° 2 D .

Opgave 11

In een cirkel is A B een koorde die niet door het middelpunt M van die cirkel gaat.

Bewijs met behulp van congruentie dat de lijn door M en het midden P van die koorde loodrecht op die koorde staat. (Dit is de helft van de stelling loodlijn op koorde.)

verder | terug