Functies en grafieken > Het begrip functie
123456Het begrip functie

Antwoorden van de opgaven

Opgave
a

Zorg er voor dat je venster goed is ingesteld. Dit is de formule van een dalparabool met top ( 10 , 100 ) .

b

Eerst schrijven als y = 10 x en dan de standaardinstellingen van het venster toepassen.

Opgave
a

Bereken P ( 6 ) betekent:

Bereken de functiewaarde bij invoerwaarde v = 6 .

Bereken de invoerwaarde bij functiewaarde v = 6 .

Bereken de functiewaarde als P = 6 .

Bereken de invoerwaarde als P = 6 .

b

11,232

c

Van 0 tot en met 175,5 kW.

d

Ongeveer 17,9 m/s.

Opgave
a

P ( v ) = 0,208 v 3

b

208

c

0 x 20 en 0 y 1664 .

d

Ongeveer 5,78  m/s is ongeveer 20,8 km/h.

Opgave
a

x = 2 geeft y = ± ( 96 )

b

y = ± 100 - x 2

c

y 1 ( x ) = ( 100 - x 2 ) en y 2 ( x ) = - ( 100 - x 2 )

d

De standaardinstelling kan.

e

y 1 ( 5 ) = 75 en y 2 ( 5 ) = - 75 .

Opgave

Welke van deze uitspraken zijn waar?

f ( 4 ) is een invoerwaarde.

f ( 10 ) = 60 betekent dat het punt ( 60 ; 10 ) op de grafiek ligt.

f ( x ) = 5 heeft twee oplossingen.

Bij elke waarde van x hoort precies één waarde van y.

Opgave
a

x = 0 V x = 4

b

( 0 , 0 ) en ( 4 , 0 )

c

x = -1 x = 5

Opgave
a

T = 0,44

b

Ja, bij elk gewicht hoort precies één tarief (boven 250 g is het geen brief).

c

Nee, je weet alleen in welke gewichtscategorie de brief zit.

d

50 G < 100

e

Nee, bij elke waarde van T horen meerdere waarden van G .

Opgave

A, C en D.

Opgave
a

Nee, deze vensterinstellingen zijn ongeschikt.

b

( 130 , 0 ) en ( - 130 , 0 ) met top ( 0 , -130 )

c

Bijvoorbeeld -15 x 15 en -130 x 130 .

d

Twee snijpunten.

e

Voor de algebraïsche aanpak moet je de vergelijking x 2 130 = 3 x oplossen.

De snijpunten zijn ( -10 , -30 ) en ( 13 , 39 ) .

Opgave
a

van y 1 : ( ± 3 , 0 ) en ( ± 2 , 0 )
van y 2 : ( -3 , 0 ) en ( 2 , 0 )

b

Doen.

c

( -3 , 0 ) , ( -1,79 ; 4,58 ) , ( 2 , 0 ) en ( 2,79 ; -4,58 )

Opgave
a

f ( 3 ) = 23

b

f ( x ) = 8 geeft x = 0 V x = ± 2

c

Eigen antwoord.

d

Ja.

e

Nee, bijvoorbeeld bij b heb je een tegenvoorbeeld.

Opgave
a

Bij elke waarde van a hoort precies één waarde van K .

b

K ( 100 ) = 67

c

K ( a ) = 42 + 0 , 25 a

d

1832 m3

Opgave
a

( ± 10 , 0 ) en top ( 0 , 100 )

b

Doen.

c

( -7,07 ; 50 ) en ( 7,07 ; 50 )

Opgave
a

van y 1 : ( 0 , 0 ) en ( ± 2 , 0 )
van y 2 : ( 0 , 0 ) en ( 4 , 0 )

b

Doen.

c

( 0 , 0 ) en ( 2,3 ; 3,9 )

Opgave
a

( 0 , 0 ) en ( 100 , 0 )

b

( 0 , 0 ) en ( 50 , 0 )

c

( - 30 , 0 ) en ( 50 , 0 ) met top ( 10 , - 1600 )

d

( -125 , 0 )

Opgave
a

V = 2 π r 3

b

Doen.

c

r 5,42

Opgave
a

A en B.

b

B en C.

Opgave
a

f ( 5 ) = 250 en f ( -5 ) = -2250

b

x = 0 V x = 10

c

( 0 , 0 ) , ( 8 , 64 ) en ( 12 , 96 )

verder | terug