Bij een formule zoals vind je bij elke waarde van precies één waarde van . In dat geval is een functie van met functievoorschrift .
Bij een functie kun je een tabel maken en een grafiek tekenen.
De invoerwaarden komen op de horizontale as, de -as.
De uitkomsten heten functiewaarden.
is de functiewaarde bij . Functiewaarden komen op de -as.
Voor wordt ook wel gebruikt. is dan een functie van die heet.
In praktijksituaties gebruik je vaak letters die verwijzen naar de betekenis van de
variabelen.
Bijvoorbeeld voor tijd, voor lengte, voor inhoud, voor snelheid, voor vermogen, enzovoort.
Je grafische rekenmachine werkt standaard met X voor invoerwaarden en Y voor functiewaarden.
De nulwaarden van een functie zijn de invoerwaarden waarbij de functiewaarde (de uitkomst dus)
is.
Bij de gegeven functie zijn het de -waarden waarvoor geldt:
.
Hier zijn het de waarden , en .
De bijbehorende nulpunten zijn , en .