Bepaal bij de functies de top van de grafiek en geef aan of de grafiek een dal- of bergparabool is.
`f(x) = text(-)2 x^2 - 2`
`g(x) = 100 (x - 4)^2 + 8`
`h(x) = text(-)(x + 5)^2-3`
Los de vergelijkingen en ongelijkheden algebraïsch op. Laat eventuele wortels staan.
`3 (x - 5)^2 - 5 = text(-)2`
`3 (x - 5)^2 - 5 = text(-)5`
` text(-)2 (x + 4)^2 + 3 = 1`
`2 (x + 2)^2 gt 10`
` text(-) (x + 4)^2 lt text(-)3`
Stel een formule op van een kwadratisch verband waarvan de grafiek door de punten `(15 , 0)` , `(25 , 0)` en `(5 , 30)` gaat.