Bij een kansexperiment "trekken van een kaart uit een kaartspel" bestaat een uitkomstenverzameling met `52` mogelijkheden. Een gebeurtenis zoals "het trekken van een tien" is dan een deel van die uitkomstenverzameling.
Afspraak: als `G` een gebeurtenis is, dan betekent `text(P)(G)` de kans op die gebeurtenis en `0 le text(P)(G) le 1` .
Elke gebeurtenis heeft een kans. Hierbij gelden de volgende kansregels:
De kans op een onmogelijke gebeurtenis (niets uit de uitkomstenverzameling) is `0` .
De kans op een zekere gebeurtenis (de complete uitkomstenverzameling) is `1` .
De complementregel:
Is
`text(niet-)G`
de ontkenning van gebeurtenis
`G`
dan is
`text(P)(text(niet-)G) = 1 - text(P)(G)`
.
Je noemt
`text(niet-)G`
en
`G`
wel complementaire gebeurtenissen.
De somregel:
Als de gebeurtenissen `G_1` en `G_2` elkaar wederzijds uitsluiten, dan is `text(P)(G_1 text( of ) G_2) = text(P)(G_1) + text(P)(G_2)` .
Als de gebeurtenissen `G_1` en `G_2` elkaar niet wederzijds uitsluiten, dan is `text(P)(G_1 text( of ) G_2) = text(P)(G_1) + text(P)(G_2) - text(P)(G_1 text( en ) G_2)` .
Voor twee gebeurtenissen
`G_1`
en
`G_2`
die elkaar wederzijds uitsluiten, geldt:
`text(P)(G_1 text( en ) G_2) = 0`