In de jaren 1982 – 1988 werd onder 22.000 mannelijke Amerikaanse artsen onderzoek gedaan naar de invloed van aspirine op hart- en vaatziekten op de gemiddelde Amerikaanse man. De helft gebruikte om de dag mg aspirine, wat ongeveer gelijk staat aan een "gewoon" aspirientje. De andere helft slikte een placebo ( "fopmiddel" ). Van de aspirineslikkers kregen personen een hartinfarct, van de placeboslikkers waren dat er . De conclusie van het onderzoek was dat het risico op een hartinfarct met ongeveer % wordt verlaagd door het slikken van aspirine. Dat dit grote verschil aan toeval was te wijten vond men uitgesloten vanwege het grote aantal mensen dat aan de studie meewerkte.
Waarom is hier geen sprake van een representatieve steekproef? Hoe had deze steekproef moeten worden samengesteld?
Waarom werd er van placebo’s gebruik gemaakt?
Hoeveel procent van de 11.000 aspirineslikkers heeft baat gehad bij slikken van aspirine?
Volgens de tekst hierboven wordt de kans op een hartinfarct met % verlaagd. Klopt dat?