Kansen > Experimenteren
123456Experimenteren

Voorbeeld 1

Voor de gestelde vragen kun je ook de dobbelstenensimulator in het Practicum gebruiken.

Je gooit heel vaak met een dobbelsteen en turft hoe vaak er 3 ogen boven komen.
Bepaal zo de experimentele kans op deze gebeurtenis.

Je gooit daarna heel vaak met twee dobbelstenen en turft hoe vaak er 3 ogen boven komen.
Bepaal zo ook de experimentele kans op deze gebeurtenis.

> antwoord

Je gooit bijvoorbeeld 100 keer met die dobbelsteen en er komt 17 keer 3 ogen boven te liggen.
De relatieve frequentie van de gebeurtenis "3 ogen liggen boven" is dan 17 100 .
De kans op de 3 ogen is volgens dit experiment dus bij benadering 0,17.

Je gooit vervolgens 100 keer met die twee dobbelstenen en er komt 6 keer 3 ogen boven te liggen.
De relatieve frequentie van de gebeurtenis "3 ogen liggen boven" is dan 6 100 .
De kans op de 3 ogen is volgens dit experiment dus bij benadering 0,06.

Kun je verklaren waarom de kans op 3 ogen bij het werpen met twee dobbelstenen kleiner is dan bij het werpen met één dobbelsteen?

Opgave 5

In het Practicum vind je een dobbelstenensimulator.
Daarmee kun je het werpen met 1 of met 2 dobbelstenen naspelen zonder echt over dobbelstenen te beschikken.

a

Werp 100 keer met 1 dobbelsteen en houd bij hoe vaak je 1, 2, 3, 4, 5, of 6 ogen krijgt. Welke experimentele kans op 6 ogen vind je?

b

Werp 100 keer met 2 dobbelstenen en houd bij hoe vaak je 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, of 12 ogen krijgt. Welke experimentele kans op 7 ogen vind je?

c

Is bij jou de experimentele kans op 7 ogen ook groter dan die op 10 ogen?

d

Kun je beredeneren met de wet van de grote aantallen waarom dit (ook als het bij jou niet klopt) toch het geval is?

verder | terug