In 2006 was in de Nederlandse gemeente A % van de geboren kinderen een meisje. Je vraagt je af of de kans op een meisje in Nederland soms meer dan % is geworden. Je neemt in 2013 een steekproef van in dat jaar geborenen door heel Nederland en vraagt of het een jongen dan wel een meisje betreft.
Wat is de nulhypothese en wat de alternatieve hypothese in dit geval?
Stel je voor dat er in je steekproef meisjes voorkomen. Hoe groot is nu de kans dat de nulhypothese ten onrechte wordt verworpen?
Stel je eens voor dat je de kans dat de nulhypothese ten onrechte wordt verworpen maximaal % wilt hebben. Wat wordt dan het kritieke gebied van de toets?