Analytische meetkunde > Hoeken
1234567Hoeken

Theorie

Bekijk de applet.

Elke rechte lijn in 2 heeft een vergelijking van de vorm a x + b y = c .
Dit schrijf je als y = a b x + c b mits b 0 .
En dus heeft elke lijn (behalve een lijn evenwijdig aan de y -as) een richtingscoëfficiënt (hellingsgetal) r = a b en te schrijven is in de vorm y = r x + q .

Bij de r.c. `r` hoort een hellingshoek α , de hoek die de lijn met de positieve x -as maakt. Deze hoek ligt tussen 90 en 90 .
Er geldt: tan α = r .
Met behulp van deze hellingshoeken bereken je de hoek die twee lijnen met elkaar maken.
Een belangrijke stelling is:

Als voor twee lijnen `l` en `m` met richtingscoëfficiënten `r_l` en `r_m` geldt dat `r_l * r_m = -1` dan staan beide lijnen loodrecht op elkaar.
Staan omgekeerd twee lijnen `l` en `m` met richtingscoëfficiënten `r_l` en `r_m` loodrecht op elkaar, dan geldt `r_l * r_m = -1` .
> bewijs

Kies het assenstelsel zo, dat de oorsprong op het snijpunt van beide lijnen ligt.
Ga eerst uit van r l r m = 1 , dan zijn de rechthoekige twee driehoeken O Q P en R O P gelijkvormig omdat de verhoudingen van de zijden dan gelijk zijn. (Ga dat na!)
Dit betekent dat P O R = P Q O .
En omdat P O Q + P Q O = P O Q + P O R = 90 . is de hoek tussen beide lijnen 90 .
Ga vervolgens uit van de loodrechte stand van beide lijnen, dus P O Q + P O R = 90 . Dan kun je aantonen dat de rechthoekige driehoeken O Q P en R O P dezelfde hoeken hebben en dus gelijkvormig zijn. Dan zijn de verhoudingen van de zijden gelijk en is | P R | 1 = 1 | P Q | en dus geldt R = ( 1 , r m ) en Q = ( 1 , 1 r m ) .
Dat laatste betekent r l r m = 1 r m r m = 1 .

verder | terug