Vectormeetkunde > Lijnen en hoeken
1234567Lijnen en hoeken

Voorbeeld 2

Bekijk de applet

Bereken de hoek die de lijn `l: 4x + 3y = 12` maakt met de lijn `m` door de punten `A(text(-)2, 1)` en `B(4, 3)` .

> antwoord

De snelste manier om een richtingsvector van `l` te vinden is het aflezen van een normaalvector uit de vergelijking. Die normaalvector is `((4),(3))` , dus een richtingsvector van `l` is `((3),(4))` .

Van lijn `m` vind je een richtingsvector vanuit de twee punten waar hij door gaat. Een richtingsvector van `m` is `((4−text(-)2),(3−1)) = ((6),(2))` .

Met behulp van het inproduct van beide richtingsvectoren vind je de hoek ertussen. Het wordt een stompe hoek van ongeveer `108,4` °. Ga dit zelf na. En ga ook na, dat de hoek tussen beide lijnen dus ongeveer `71,6` ° is.

Opgave 7

In Voorbeeld kun je met behulp van de applet de hoek tussen twee gegeven lijnen bepalen. Je kunt deze hoek ook berekenen vanuit de richtingsvectoren van de lijnen.

a

Waarmee moet je dan rekening houden?

b

Loop de berekeningen zelf na.

c

Maak met de applet twee andere lijnen (je kunt A en B verplaatsen en P en Q langs de assen schuiven). Controleer met een berekening telkens de hoek tussen beide lijnen.

verder | terug