Bereken de snijpunten van de lijn door `P(text(-)2, 3)` en `Q(4, 0)` en de cirkel met middelpunt `M(5, 2)` en straal `10` .
Een mogelijke vectorvoorstelling van lijn `PQ` is:
`((x),(y))=((text(-)2),(3))+t((2),(text(-)1))` .
Zie Voorbeeld 1.
De cirkel heeft vergelijking `(x – 5)^2 + (y – 2)^2 = 10` .
Voor een punt `(x, y)` op lijn `PQ` geldt: `(x, y)=(text(-)2 + 2t, 3 – t)` .
Vul je dit voor `x` en `y` in de cirkelvergelijking in, dan krijg je `(2t – 7)^2 + (1 – t)^2 = 10` en dus `t^2 – 6t +8 = 0` . Dit geeft `t = 2 vv t = 4` .
De twee punten zijn `(2, 1)` en `(6, text(-)1)` . In de figuur kun je dat zien als je de lijn `PQ` even maakt.
In
Voer zelf de berekening uit.
Je hebt nu een vectorvoorstelling van lijn . Een willekeurig punt op deze lijn is daarom .
Bekijk nu de lijn en maak er een vectorvoorstelling van. Denk er om dat je niet weer de letter als variabele neemt! Bepaal een willekeurig punt op .
Bereken het snijpunt van en .